3 Maar het geschiedde des anderen daags, dat Pashur Jeremia uit de gevangenis voortbracht; toen zeide Jeremia tot hem: De HEERE noemt uw naam niet Pashur, maar Magor-missabib.
3 On the next day, when Pashhur released Jeremiah from the stocks, Jeremiah said to him, “Pashhur is not the name the Lord has called you, but rather Magor-missabib.
4 Want zo zegt de HEERE: Zie, Ik stel u tot een schrik voor uzelven en voor al uw liefhebbers; die zullen vallen door het zwaard hunner vijanden, dat het uw ogen aanzien; en Ik zal gans Juda geven in de hand des konings van Babel, die hen naar Babel gevankelijk zal wegvoeren, en slaan hen met het zwaard.
4 For thus says the Lord, ‘Behold, I am going to make you a terror to yourself and to all your friends; and while your eyes look on, they will fall by the sword of their enemies. So I will give over all Judah to the hand of the king of Babylon, and he will carry them away as exiles to Babylon and will slay them with the sword.
5 Ook zal Ik geven al het vermogen dezer stad, en al haar arbeid, en al haar kostelijkheid, en alle schatten der koningen van Juda, Ik zal ze geven in de hand hunner vijanden, die zullen ze roven, zullen ze nemen, en zullen ze brengen naar Babel.
5 I will also give over all the wealth of this city, all its produce and all its costly things; even all the treasures of the kings of Judah I will give over to the hand of their enemies, and they will plunder them, take them away and bring them to Babylon.
6 En gij, Pashur, en alle inwoners van uw huis! gijlieden zult gaan in de gevangenis; en gij zult te Babel komen, en aldaar sterven, en aldaar begraven worden, gij en al uw vrienden, denwelken gij valselijk geprofeteerd hebt.
6 And you, Pashhur, and all who live in your house will go into captivity; and you will enter Babylon, and there you will die and there you will be buried, you and all your friends to whom you have falsely prophesied.’”
7 HEERE! Gij hebt mij overreed, en ik ben overreed geworden; Gij zijt mij te sterk geweest, en hebt overmocht; ik ben den gansen dag tot een belachen, een ieder van hen bespot mij.
7 O Lord, You have deceived me and I was deceived;You have overcome me and prevailed.I have become a laughingstock all day long;Everyone mocks me.
9 Dies zeide ik: Ik zal Zijner niet gedenken, en niet meer in Zijn Naam spreken; maar het werd in mijn hart als een brandend vuur, besloten in mijn beenderen; en ik bemoeide mij om te verdragen, maar konde niet.
9 But if I say, “I will not remember HimOr speak anymore in His name,”Then in my heart it becomes like a burning fireShut up in my bones;And I am weary of holding it in,And I cannot endure it.
10 Want ik heb gehoord de naspraak van velen, van Magor-missabib, zeggende: Geef ons te kennen, en wij zullen het te kennen geven; al mijn vredegenoten nemen acht op mijn hinking; zij zeggen: Misschien zal hij overreed worden, dan zullen wij hem overmogen, en onze wraak van hem nemen.
10 For I have heard the whispering of many,“Terror on every side!Denounce him; yes, let us denounce him!”All my trusted friends,Watching for my fall, say:“Perhaps he will be deceived, so that we may prevail against himAnd take our revenge on him.”
11 Maar de HEERE is met mij als een verschrikkelijk Held; daarom zullen mijn vervolgers struikelen, en niets vermogen; zij zijn zeer beschaamd geworden, omdat zij niet verstandiglijk gehandeld hebben; het zal een eeuwige schande zijn, zij zal niet vergeten worden.
11 But the Lord is with me like a dread champion;Therefore my persecutors will stumble and not prevail.They will be utterly ashamed, because they have failed,With an everlasting disgrace that will not be forgotten.
12 Gij dan, o HEERE der heirscharen, Die den rechtvaardige proeft, Die de nieren en het hart ziet, laat mij Uw wraak van hen zien, want ik heb U mijn twistzaak ontdekt.
12 Yet, O Lord of hosts, You who test the righteous,Who see the mind and the heart;Let me see Your vengeance on them;For to You I have set forth my cause.
16 Ja, dezelve man zij, als de steden, die de HEERE heeft omgekeerd, en het heeft Hem niet berouwd; en hij hore in den morgenstond een geroep, en op den middagtijd een geschrei.
16 But let that man be like the citiesWhich the Lord overthrew without relenting,And let him hear an outcry in the morningAnd a shout of alarm at noon;
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org