1 De rechtvaardige komt om, en er is niemand, die het ter harte neemt; en de weldadige lieden worden weggeraapt, zonder dat er iemand op let, dat de rechtvaardige weggeraapt wordt voor het kwaad.
1 The righteous man perishes, and no man takes it to heart;And devout men are taken away, while no one understands.For the righteous man is taken away from evil,
4 Over wien maakt gij u lustig, over wien spert gij den mond wijd open en steekt de tong lang uit? Zijt gij niet kinderen der overtreding, een zaad der valsheid?
4 “Against whom do you jest?Against whom do you open wide your mouthAnd stick out your tongue?Are you not children of rebellion,Offspring of deceit,
6 Aan de gladde stenen der beken is uw deel, die, die zijn uw lot; ook stort gij denzelven drankoffer uit, gij offert hun spijsoffer; zou Ik Mij over deze dingen troosten laten?
6 “Among the smooth stones of the ravineIs your portion, they are your lot;Even to them you have poured out a drink offering,You have made a grain offering.Shall I relent concerning these things?
8 En achter de deur en posten zet gij uw gedenkteken; want van Mij wijkende ontdekt gij u, en klimt op; gij maakt uw leger wijd, en maakt u een verbond met enigen uit dezelve, gij hebt hun leger lief in elke plaats, die gij ziet.
8 “Behind the door and the doorpostYou have set up your sign;Indeed, far removed from Me, you have uncovered yourself,And have gone up and made your bed wide.And you have made an agreement for yourself with them,You have loved their bed,You have looked on their manhood.
11 Maar voor wien hebt gij geschroomd of gevreesd? Want gij hebt gelogen, en zijt Mijner niet gedachtig geweest, gij hebt Mij op uw hart niet gelegd; is het niet, om dat Ik zwijg, en dat van ouds af, en gij vreest Mij niet?
11 “Of whom were you worried and fearfulWhen you lied, and did not remember MeNor give Me a thought?Was I not silent even for a long timeSo you do not fear Me?
13 Wanneer gij roepen zult, zo laat die, die van u vergaderd zijn, u redden; doch de wind zal hen allen wegvoeren, de ijdelheid zal hen wegnemen. Maar die op Mij betrouwt, die zal het aardrijk erven, en Mijn heiligen berg erfelijk bezitten.
13 “When you cry out, let your collection of idols deliver you.But the wind will carry all of them up,And a breath will take them away.But he who takes refuge in Me will inherit the landAnd will possess My holy mountain.”
15 Want alzo zegt de Hoge en Verhevene, Die in de eeuwigheid woont, en Wiens Naam heilig is: Ik woon in de hoogte en in het heilige, en bij dien, die van een verbrijzelden en nederigen geest is, opdat Ik levend make den geest der nederigen, en opdat Ik levend make het hart der verbrijzelden.
15 For thus says the high and exalted OneWho lives forever, whose name is Holy,“I dwell on a high and holy place,And also with the contrite and lowly of spiritIn order to revive the spirit of the lowlyAnd to revive the heart of the contrite.
16 Want Ik zal niet eeuwiglijk twisten, en Ik zal niet geduriglijk verbolgen zijn; want de geest zou van voor Mijn aangezicht overstelpt worden, en de zielen, die Ik gemaakt heb.
16 “For I will not contend forever,Nor will I always be angry;For the spirit would grow faint before Me,And the breath of those whom I have made.
17 Ik was verbolgen over de ongerechtigheid hunner gierigheid, en sloeg hen; Ik verborg Mij, en was verbolgen; evenwel gingen zij afkerig henen in den weg huns harten.
17 “Because of the iniquity of his unjust gain I was angry and struck him;I hid My face and was angry,And he went on turning away, in the way of his heart.
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org