2 Zend u mannen uit: die het land Kanaan verspieden, hetwelk Ik den kinderen Israels geven zal; van elken stam zijner vaderen zult gijlieden een man zenden, zijnde ieder een overste onder hen.
2 “Send out for yourself men so that they may spy out the land of Canaan, which I am going to give to the sons of Israel; you shall send a man from each of their fathers’ tribes, every one a leader among them.”
19 En hoedanig het land zij, waarin hetzelve woont, of het goed zij of kwaad; en hoedanig de steden zijn, in dewelke hetzelve woont, of in legers, of in sterkten;
19 How is the land in which they live, is it good or bad? And how are the cities in which they live, are they like open camps or with fortifications?
20 Ook hoedanig het land zij, of het vet zij of mager, of er bomen in zijn of niet; en versterkt u, en neemt van de vrucht des lands. Die dagen nu waren de dagen der eerste vruchten van de wijndruiven.
20 How is the land, is it fat or lean? Are there trees in it or not? Make an effort then to get some of the fruit of the land.” Now the time was the time of the first ripe grapes.
22 En zij trokken op in het zuiden, en kwamen tot Hebron toe en daar waren Ahiman, Sesai en Talmai, kinderen van Enak; Hebron nu was zeven jaren gebouwd voor Zoan in Egypte.
22 When they had gone up into the Negev, they came to Hebron where Ahiman, Sheshai and Talmai, the descendants of Anak were. (Now Hebron was built seven years before Zoan in Egypt.)
23 Daarna kwamen zij tot het dal Eskol, en sneden van daar een rank af met een tros wijndruiven, dien zij droegen met tweeen, op een draagstok; ook van de granaatappelen en van de vijgen.
23 Then they came to the valley of Eshcol and from there cut down a branch with a single cluster of grapes; and they carried it on a pole between two men, with some of the pomegranates and the figs.
26 En zij gingen heen, en kwamen tot Mozes en tot Aaron, en tot de gehele vergadering der kinderen Israels, in de woestijn Paran, naar Kades; en brachten bescheid weder aan hen, en aan de gehele vergadering, en lieten hen de vrucht des lands zien.
26 they proceeded to come to Moses and Aaron and to all the congregation of the sons of Israel in the wilderness of Paran, at Kadesh; and they brought back word to them and to all the congregation and showed them the fruit of the land.
27 En zij vertelden hem, en zeiden: Wij zijn gekomen tot dat land, waarheen gij ons gezonden hebt; en voorwaar, het is van melk en honig vloeiende, en dit is zijn vrucht.
27 Thus they told him, and said, “We went in to the land where you sent us; and it certainly does flow with milk and honey, and this is its fruit.
28 Behalve dat het een sterk volk is, hetwelk in dat land woont, en de steden zijn vast, en zeer groot; en ook hebben wij daar kinderen van Enak gezien.
28 Nevertheless, the people who live in the land are strong, and the cities are fortified and very large; and moreover, we saw the descendants of Anak there.
29 De Amalekieten wonen in het land van het zuiden; maar de Hethieten, en de Jebusieten, en de Amorieten wonen op het gebergte; en de Kanaanieten wonen aan de zee, en aan den oever van de Jordaan.
29 Amalek is living in the land of the Negev and the Hittites and the Jebusites and the Amorites are living in the hill country, and the Canaanites are living by the sea and by the side of the Jordan.”
32 Alzo brachten zij een kwaad gerucht voort van het land, dat zij verspied hadden, aan de kinderen Israels, zeggende: Dat land, door hetwelk wij doorgegaan zijn, om het te verspieden, is een land, dat zijn inwoners verteert; en al het volk, hetwelk wij in het midden van hetzelve gezien hebben, zijn mannen van grote lengte.
32 So they gave out to the sons of Israel a bad report of the land which they had spied out, saying, “The land through which we have gone, in spying it out, is a land that devours its inhabitants; and all the people whom we saw in it are men of great size.
33 Wij hebben ook daar de reuzen gezien, en de kinderen van Enak, van de reuzen; en wij waren als sprinkhanen in onze ogen, alzo waren wij ook in hun ogen.
33 There also we saw the Nephilim (the sons of Anak are part of the Nephilim); and we became like grasshoppers in our own sight, and so we were in their sight.”
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org