27 Bijbelverzen over De Sabbat En Christus
Meest relevante verzen
En de Farizeen, dat ziende, zeiden tot Hem: Zie, Uw discipelen doen, wat niet geoorloofd is te doen op den sabbat.
En de Farizeen zeiden tot Hem: Zie, waarom doen zij op den sabbatdag, wat niet geoorloofd is?
En sommigen der Farizeen zeiden tot hen: Waarom doet gij, wat niet geoorloofd is te doen op de sabbatten?
Of hebt gij niet gelezen in de wet, dat de priesters den sabbat ontheiligen in den tempel, op de sabbatdagen, en nochtans onschuldig zijn?
De Joden zeiden dan tot dengene, die genezen was: Het is sabbat; het is u niet geoorloofd het beddeken te dragen.
En de overste der synagoge, kwalijk nemende, dat Jezus op den sabbat genezen had, antwoordde en zeide tot de schare: Er zijn zes dagen, in welke men moet werken; komt dan in dezelve, en laat u genezen, en niet op den dag des sabbats.
En ziet, er was een mens, die een dorre hand had, en zij vraagden Hem, zeggende: Is het ook geoorloofd op de sabbatdagen te genezen? (opdat zij Hem mochten beschuldigen).
En Jezus, antwoordende, zeide tot de wetgeleerden en Farizeen, en sprak: Is het ook geoorloofd op den sabbat gezond te maken?
En zij namen Hem waar, of Hij op den sabbat hem genezen zou, opdat zij Hem beschuldigen mochten.
En de Schriftgeleerden en de Farizeen namen Hem waar, of Hij op den sabbat genezen zou; opdat zij enige beschuldiging tegen Hem mochten vinden.
En terstond werd de mens gezond, en nam zijn beddeken op en wandelde. En het was sabbat op denzelven dag.
En daarom vervolgden de Joden Jezus, en zochten Hem te doden, omdat Hij deze dingen op den sabbat deed.
Daarom zochten dan de Joden te meer Hem te doden, omdat Hij niet alleen den sabbat brak, maar ook zeide, dat God Zijn eigen Vader was, Zichzelven Gode evengelijk makende.
Sommigen dan uit de Farizeen zeiden: Deze Mens is van God niet, want Hij houdt den sabbat niet. Anderen zeiden: Hoe kan een mens, die een zondaar is, zulke tekenen doen? En er was tweedracht onder hen.
En Hij zeide tot hen: Is het geoorloofd op sabbatdagen goed te doen, of kwaad te doen, een mens te behouden, of te doden? En zij zwegen stil.
Zo zeide dan Jezus tot hen: Ik zal u vragen: Wat is geoorloofd op de sabbatten, goed te doen, of kwaad te doen, een mens te behouden, of te verderven?
En Hij zeide tot hen: Wat mens zal er zijn onder u, die een schaap heeft, en zo datzelve op een sabbatdag in een gracht valt, die hetzelve niet zal aangrijpen en uitheffen?
De Heere dan antwoordde hem en zeide: Gij geveinsde, maakt niet een iegelijk van u op den sabbat zijn os of ezel van de kribbe los, en leidt hem heen om te doen drinken?
En Hij, hun antwoordende, zeide: Wiens ezel of os van ulieden zal in een put vallen, en die hem niet terstond zal uittrekken op den dag des sabbats?
Indien een mens de besnijdenis ontvangt op den sabbat, opdat de wet van Mozes niet gebroken worde; zijt gij toornig op Mij, dat Ik een gehelen mens gezond gemaakt heb op den sabbat?
Hoe veel gaat nu een mens een schaap te boven? Zo is het dan op de sabbatdagen geoorloofd wel te doen.
En Hij zeide tot hen: De Zoon des mensen is een Heere ook van den sabbat.
Dat u dan niemand oordele in spijs of in drank, of in het stuk des feest dags, of der nieuwe maan, of der sabbatten;