26 Bijbelverzen over Genealogie

Meest relevante verzen

Mattheüs 1:1-17

Het boek des geslachts van JEZUS CHRISTUS, den Zoon van David, den zoon van Abraham. Abraham gewon Izak, en Izak gewon Jakob, en Jakob gewon Juda, en zijn broeders; En Juda gewon Fares en Zara bij Thamar; en Fares gewon Esrom, en Esrom gewon Aram;meer informatie
En Aram gewon Aminadab, en Aminadab gewon Nahasson, en Nahasson gewon Salmon; En Salmon gewon Booz bij Rachab, en Booz gewon Obed bij Ruth, en Obed gewon Jessai; En Jessai gewon David, den koning; en David, den koning, gewon Salomon bij degene, die Uria's vrouw was geweest; En Salomon gewon Roboam, en Roboam gewon Abia, en Abia gewon Asa; En Asa gewon Josafat, en Josafat gewon Joram, en Joram gewon Ozias; En Ozias gewon Joatham, en Joatham gewon Achaz, en Achaz gewon Ezekias; En Ezekias gewon Manasse, en Manasse gewon Amon, en Amon gewon Josias; En Josias gewon Jechonias, en zijn broeders, omtrent de Babylonische overvoering. En na de Babylonische overvoering gewon Jechonias Salathiel, en Salathiel gewon Zorobabel; En Zorobabel gewon Abiud, en Abiud gewon Eljakim, en Eljakim gewon Azor; En Azor gewon Sadok, en Sadok gewon Achim, en Achim gewon Eliud; En Eliud gewon Eleazar, en Eleazar gewon Matthan, en Matthan gewon Jakob; En Jakob gewon Jozef, den man van Maria, uit welke geboren is JEZUS, gezegd Christus. Al de geslachten dan, van Abraham tot David, zijn veertien geslachten; en van David tot de Babylonische overvoering, zijn veertien geslachten; en van de Babylonische overvoering tot Christus, zijn veertien geslachten.

Lukas 3:23-38

En Hij, Jezus, begon omtrent dertig jaren oud te wezen, zijnde (alzo men meende) de zoon van Jozef, den zoon van Heli, Den zoon van Matthat, den zoon van Levi, den zoon van Melchi, den zoon van Janna, den zoon van Jozef, Den zoon van Mattathias, den zoon van Amos, den zoon van Naum, den zoon van Esli, den zoon van Naggai,meer informatie
Den zoon van Maath, den zoon van Mattathias, den zoon van Semei, den zoon van Jozef, den zoon van Juda, Den zoon van Johannes, den zoon van Rhesa, den zoon van Zorobabel, den zoon van Salathiel, den zoon van Neri, Den zoon van Melchi, den zoon van Addi, den zoon van Kosam, den zoon van Elmodam, den zoon van Er, Den zoon van Joses, den zoon van Eliezer, den zoon van Jorim, den zoon van Matthat, den zoon van Levi, Den zoon van Simeon, den zoon van Juda, den zoon van Jozef, den zoon van Jonan, den zoon van Eljakim, Den zoon van Meleas, den zoon van Mainan, den zoon van Mattatha, den zoon van Nathan, den zoon van David, Den zoon van Jesse, den zoon van Obed, den zoon van Booz, den zoon van Salmon, den zoon van Nahasson, Den zoon van Aminadab, den zoon van Aram, den zoon van Esrom, den zoon van Fares, den zoon van Juda, Den zoon van Jakob, den zoon van Izak, den zoon van Abraham, den zoon van Thara, den zoon van Nachor, Den zoon van Saruch, den zoon van Ragau, den zoon van Falek, den zoon van Heber, den zoon van Sala, Den zoon van Kainan, den zoon van Arfaxad, den zoon van Sem, den zoon van Noe, den zoon van Lamech, Den zoon van Mathusala, den zoon van Enoch, den zoon van Jared, den zoon van Malaleel, den zoon van Kainan, Den zoon van Enos, den zoon van Seth, den zoon van Adam, den zoon van God.

Genesis 10:1-32

Dit nu zijn de geboorten van Noachs zonen: Sem, Cham, en Jafeth; en hun werden zonen geboren na den vloed. De zonen van Jafeth zijn: Gomer, en Magog, en Madai, en Javan, en Tubal, en Mesech, en Thiras. En de zonen van Gomer zijn: Askenaz, en Rifath, en Togarma.meer informatie
En de zonen van Javan zijn: Elisa, en Tarsis; de Chittieten en Dodanieten. Van dezen zijn verdeeld de eilanden der volken in hun landschappen, elk naar zijn spraak, naar hun huisgezinnen, onder hun volken. En de zonen van Cham zijn: Cusch en Mitsraim, en Put, en Kanaan. En de zonen van Cusch zijn: Seba en Havila, en Sabta, en Raema, en Sabtecha. En de zonen van Raema zijn: Scheba en Dedan. En Cusch gewon Nimrod; deze begon geweldig te zijn op de aarde. Hij was een geweldig jager voor het aangezicht des HEEREN; daarom wordt gezegd: Gelijk Nimrod, een geweldig jager voor het aangezicht des HEEREN. En het beginsel zijns rijks was Babel, en Erech, en Accad, en Calne in het land Sinear. Uit ditzelve land is Assur uitgegaan, en heeft gebouwd Nineve, en Rehoboth, Ir, en Kalach. En Resen, tussen Nineve en tussen Kalach; deze is die grote stad. En Mitsraim gewon de Ludieten, en de Anamieten, en de Lehabieten, en de Naftuchieten, En de Pathrusieten, en de Casluchieten, van waar de Filistijnen uitgekomen zijn, en de Caftorieten. En Kanaan gewon Sidon, zijn eerstgeborene, en Heth, En de Jesubiet, en de Amoriet, en de Girgasiet, En de Hivviet, en de Arkiet, en de Siniet, En de Arvadiet, en de Tsemariet, en de Hamathiet; en daarna zijn de huisgezinnen der Kanaanieten verspreid. En de landpale der Kanaanieten was van Sidon, daar gij gaat naar Gerar tot Gaza toe; daar gij gaat naar Sodom en Gomorra, en Adama, en Zoboim, tot Lasa toe. Deze zijn zonen van Cham, naar hun huisgezinnen, naar hun spraken, in hun landschappen, in hun volken. Voorts zijn Sem zonen geboren; dezelve is ook de vader aller zonen van Heber, broeder van Jafeth, den grootste. Sems zonen waren Elam, en Assur, en Arfachsad, en Lud, en Aram. En Arams zonen waren Uz, en Hul, en Gether, en Maz. En Arfachsad gewon Selah, en Selah gewon Heber. En Heber werden twee zonen geboren; des enen naam was Peleg; want in zijn dagen is de aarde verdeeld; en zijns broeders naam was Joktan. En Joktan gewon Almodad, en selef, en Hatsarmaveth, en Jarach, En Hadoram, en Usal, en Dikla, En Obal, en Abimael, en Scheba, En Ofir, en Havila, en Jobab; deze allen waren zonen van Joktan. En hun woning was van Mescha af, daar gij gaat naar Sefar, het gebergte van het oosten. Deze zijn zonen van Sem, naar hun huisgezinnen, naar hun spraken, in hun landschappen, naar hun volken. Deze zijn de huisgezinnen der zonen van Noach, naar hun geboorten, in hun volken; en van dezen zijn de volken op de aarde verdeeld na den vloed.

Genesis 11:10-32

Deze zijn de geboorten van Sem: Sem was honderd jaren oud, en gewon Arfachsad, twee jaren na den vloed. En Sem leefde, nadat hij Arfachsad gewonnen had, vijfhonderd jaren; en hij gewon zonen en dochteren. En Arfachsad leefde vijf en dertig jaren, en hij gewon Selah.meer informatie
En Arfachsad leefde, nadat hij Selah gewonnen had, vierhonderd en drie jaren; en hij gewon zonen en dochteren. En Selah leefde dertig jaren, en hij gewon Heber. En Selah leefde, nadat hij Heber gewonnen had, vierhonderd en drie jaren, en hij gewon zonen en dochteren. En Heber leefde vier en dertig jaren, en gewon Peleg. En Heber leefde, nadat hij Peleg gewonnen had, vierhonderd en dertig jaren; en hij gewon zonen en dochteren. En Peleg leefde dertig jaren, en hij gewon Rehu. En Peleg leefde, nadat hij Rehu gewonnen had, tweehonderd en negen jaren; en hij gewon zonen en dochteren. En Rehu leefde twee en dertig jaren, en hij gewon Serug. En Rehu leefde, nadat hij Serug gewonnen had, tweehonderd en zeven jaren; en hij gewon zonen en dochteren. En Serug leefde dertig jaren, en gewon Nahor. En Serug leefde, nadat hij Nahor gewonnen had, tweehonderd jaren; en hij gewon zonen en dochteren. En Nahor leefde negen en twintig jaren, en gewon Terah. En Nahor leefde, nadat hij Terah gewonnen had, honderd en negentien jaren; en hij gewon zonen en dochteren. En Terah leefde zeventig jaren, en gewon Abram, Nahor en Haran. En deze zijn de geboorten van Terah: Terah gewon Abram, Nahor en Haran; en Haran gewon Lot. En Haran stierf voor het aangezicht zijns vaders Terah, in het land zijner geboorte, in Ur der Chaldeen. En Abram en Nahor namen zich vrouwen; de naam van Abrams huisvrouw was Sarai, en de naam van Nahors huisvrouw was Milka, een dochter van Haran, vader van Milka, en vader van Jiska. En Sarai was onvruchtbaar; zij had geen kind. En Terah nam Abram, zijn zoon, en Lot, Harans zoon, zijns zoons zoon, en Sarai, zijn schoondochter, de huisvrouw van zijn zoon Abram, en zij togen met hen uit Ur der Chaldeen, om te gaan naar het land Kanaan; en zij kwamen tot Haran, en woonden aldaar. En de dagen van Terah waren tweehonderd en vijf jaren, en Terah stierf te Haran.

Genesis 36:10-43

Dit zijn de namen der zonen van Ezau: Elifaz, de zoon van Ada, Ezau's huisvrouw; Rehuel, de zoon van Basmath, Ezau's huisvrouw. En de zonen van Elifaz waren: Teman, Omar, Zefo, en Gaetam, en Kenaz. En Timna was een bijwijf van Elifaz, den zoon van Ezau, en zij baarde aan Elifaz Amalek; dit zijn de zonen van Ada, Ezau's huisvrouw.meer informatie
En dit zijn de zonen van Rehuel: Nahath, en Zerah, Samma en Mizza; dat zijn geweest de zonen van Basmath, Ezau's huisvrouw. En dit zijn geweest de zonen van Aholibama, dochter van Ana, dochter van Zibeon, Ezau's huisvrouw; en zij baarde aan Ezau Jehus, en Jaelam, en Korah. Dit zijn de vorsten der zonen van Ezau: de zonen van Elifaz, den eerstgeborene van Ezau, waren: de vorst Teman, de vorst Omar, de vorst Zefo, de vorst Kenaz. De vorst Korah, de vorst Gaetam, de vorst Amalek; dat zijn de vorsten van Elifaz in het land Edom; dat zijn de zonen van Ada. En dit zijn de zonen van Rehuel, den zoon van Ezau: de vorst Nahath, de vorst Zera, de vorst Samma, de vorst Mizza; dat zijn de vorsten van Rehuel in het land Edom; dat zijn de zonen van Basmath, de huisvrouw van Ezau. En dit zijn de zonen van Aholibama, de huisvrouw van Ezau: de vorst Jehus, de vorst Jaelam, de vorst Korah; dat zijn de vorsten van Aholibama, de dochter van Ana, de huisvrouw van Ezau. Dat zijn de zonen van Ezau, en dat zijn hunlieder vorsten; hij is Edom. Dit zijn de zonen van Seir, den Horiet, inwoners van dat land: Lotan, en Sobal, en Zibeon, en Ana, En Dison, en Ezer, en Disan; dat zijn de vorsten der Horieten, zonen van Seir, in het land van Edom. En de zonen van Lotan waren Hori en Hemam; en Lotans zuster was Timna. En dit zijn de zonen van Sobal: Alvan en Manahath, en Ebal, en Sefo, en Onam. En dit zijn de zonen van Zibeon: Aja en Ana, hij is die Ana, die de muilen in de woestijn gevonden heeft, toen hij de ezels van zijn vader Zibeon weidde. En dit zijn de zonen van Ana: Dison; en Aholibama was de dochter van Ana. En dit zijn de zonen van Dison: Hemdan, en Esban, en Ithran, en Cheran. Dit zijn de zonen van Ezer: Bilhan, en Zaavan, en Akan. Dit zijn de zonen van Disan: Uz en Aran. Dit zijn de vorsten der Horieten: de vorst Lotan, de vorst Sobal, de vorst Zibeon, de vorst Ana. De vorst Dison, de vorst Ezer, de vorst Disan; dit zijn de vorsten der Horieten, naar hun vorsten in het land Seir. En dit zijn koningen, die geregeerd hebben in het land Edom, eer een koning regeerde over de kinderen Israels. Bela dan, de zoon van Beor, regeerde in Edom, en de naam zijner stad was Dinhaba. En Bela stierf, en Jobab, de zoon van Zerah, van Bozra, regeerde in zijn plaats. En Jobab stierf, en Husam, uit der Temanieten land, regeerde in zijn plaats. En Husam stierf, en in zijn plaats regeerde Hadad, de zoon van Bedad, die Midian versloeg in het veld van Moab; en de naam zijner stad was Avith. En Hadad stierf, en Samla, van Masreka, regeerde in zijn plaats. En Samla stierf, en Saul van Rehoboth, aan de rivier, regeerde in zijn plaats. En Saul stierf, en Baal-Hanan, de zoon van Achbor, regeerde in zijn plaats. En Baal-Hanan, de zoon van Achbor, stierf, en Hadar regeerde in zijn plaats; en de naam zijner stad was Pahu; en de naam zijner huisvrouw was Mechetabeel, een dochter van Matred, de dochter van Mezahab. En dit zijn de namen der vorsten van Ezau, naar hun geslachten, naar hun plaatsen, met hun namen: de vorst Timna, de vorst Alva, de vorst Jetheth, De vorst Aholibama, de vorst Ela, de vorst Pinon, De vorst Kenaz, de vorst Teman, de vorst Mibzar, De vorst Magdiel, de vorst Iram; dit zijn de vorsten van Edom, naar hun woningen, in het land hunner bezitting; hij is Ezau, de vader van Edom.

1 Kronieken 1:1-6

Adam, Seth, Enos, Kenan, Mahalal-el, Jered, Henoch, Methusalah, Lamech,meer informatie
Noach, Sem, Cham en Jafeth. De kinderen van Jafeth waren Gomer, en Magog, en Madai, en Javan, en Tubal, en Mesech, en Tiras. En de kinderen van Gomer waren Askenaz, en Difath, en Thogarma.

1 Kronieken 9:35-44

Maar te Gibeon hadden gewoond Jeiel, de vader van Gibeon; de naam zijner zuster nu was Maacha. En Abdon was zijn eerstgeboren zoon, daarna Zur, en Kis, en Baal, en Ner, en Nadab. En Gedor, en Ahio, en Zacharja, en Mikloth.meer informatie
Mikloth nu gewon Simeam; dezen woonden ook te Jeruzalem, tegenover hun broederen, met hun broederen. En Ner gewon Kis, en Kis gewon Saul, en Saul gewon Jonathan, en Malchi-sua, en Abinadab, en Esbaal. En Jonathans zoon van Merib-baal, en Merib-baal gewon Micha. De kinderen van Micha nu waren Pithon, en Melech, en Thaerea. En Achaz gewon Jaera, en Jaera gewon Alemeth, en Azmaveth, en Zimri; en Zimri gewon Moza; En Moza gewon Bina; wiens zoon was Refaja; wiens zoon was Elasa; wiens zoon was Azel. Azel nu had zes zonen, en dit zijn hun namen: Azrikam, Bochru, en Ismael, en Searja, en Obadja, en Hanan; dezen zijn Azels zonen.

Hebreeën 7:3

Zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsrekening, noch beginsel der dagen, noch einde des levens hebbende; maar den Zoon van God gelijk geworden zijnde, blijft hij een priester in eeuwigheid.

1 Kronieken 9:1

En gans Israel werd in geslachtsregisters geteld, en ziet, zij zijn geschreven in het boek der koningen van Israel. En die van Juda waren weggevoerd naar Babel, om hunner overtredingen wil.

Genesis 46:8-27

En dit zijn de namen der zonen van Israel, die in Egypte kwamen: Jakob en zijn zonen. De eerstgeborene van Jakob: Ruben. En de zonen van Ruben: Hanoch, en Pallu, en Hezron, en Karmi. En de zonen van Simeon: Jemuel, en Jamin, en Ohad, en Jachin, en Zoar, en Saul, de zoon ener Kanaanietische vrouw.meer informatie
En de zonen van Levi: Gerson, Kehath en Merari. En de zonen van Juda: Er, en Onan, en Sela, en Perez, en Zerah. Doch Er en Onan waren gestorven in het land van Kanaan; en de zonen van Perez waren Hezron en Hamul. En de zonen van Issaschar: Tola, en Puwa, en Job, en Simron. En de zonen van Zebulon: Sered, en Elon, en Jahleel. Dit zijn de zonen van Lea, die zij Jakob gebaard heeft in Paddan-Aram, met Dina zijn dochter; al de zielen zijner zonen en zijner dochteren waren drie en dertig. En de zonen van Gad: Zifjon en Haggi, Schuni en Ezbon, Eri en Arodi, en Areli. En de zonen van Aser: Jimna, en Jisva, en Jisvi, en Berija, en Sera, hun zuster; en de zonen van Berija: Heber en Malchiel. Dit zijn de zonen van Zilpa, die Laban aan zijn dochter Lea gegeven had; en zij baarde Jakob deze zestien zielen. De zonen van Rachel, Jakobs huisvrouw: Jozef en Benjamin. En Jozef werden geboren in Egypteland, Manasse en Efraim, die hem Asnath, de dochter van Potifera, den overste te On, baarde. En de zonen van Benjamin: Bela, Becher en Asbel, Gera en Naaman, Echi en Ros, Muppim en Huppim, en Ard. Dit zijn de zonen van Rachel, die Jakob geboren zijn, al te zamen veertien zielen. En de zonen van Dan: Chusim. En de zonen van Nafthali: Jahzeel, en Guni, en Jezer, en Sillem. Dit zijn de zonen van Bilha, die Laban aan zijn dochter Rachel gegeven had; en zij baarde dezelve Jakob, zij waren allen zeven zielen. Al de zielen, die met Jakob in Egypte kwamen, uit zijn heup gesproten, uitgenomen de vrouwen van de zonen van Jakob, waren allen zes en zestig zielen. En de zonen van Jozef, die hem in Egypte geboren zijn, waren twee zielen. Al de zielen van het huis van Jakob, die in Egypte kwamen, waren zeventig.

1 Kronieken 9:3-22

Maar te Jeruzalem woonden van de kinderen van Juda, en van de kinderen van Benjamin, en van de kinderen van Efraim en Manasse; Uthai, de zoon van Ammihud, den zoon van Omri, den zoon van Imri, den zoon van Bani, van de kinderen van Perez, den zoon van Juda. En van de Silonieten was Asaja, de eerstgeborene, en zijn kinderen.meer informatie
En van de kinderen van Zerah was Jeuel, en van hun broederen waren zeshonderd en negentig. En van de kinderen van Benjamin waren Sallu, de zoon van Mesullam, den zoon van Hodavja, den zoon van Hassenua; En Jibnea, de zoon van Jeroham, en Ela, de zoon van Uzzi, den zoon van Michri; en Mesullam, de zoon van Sefatja, den zoon van Reuel, den zoon van Jibnija; En hun broederen naar hun geslachten, negenhonderd zes en vijftig; al deze mannen waren hoofden der vaderen in de huizen hunner vaderen. Van de priesteren nu, Jedaja, en Jojarib, en Jachin, En Azarja, de zoon van Hilkija, den zoon van Mesullam, den zoon van Zadok, den zoon van Merajoth, den zoon van Ahitub, overste van het huis Gods; En Adaja, de zoon van Jeroham, den zoon van Pashur, den zoon van Malchija; en Massi, de zoon van Adiel, den zoon van Jahzera, den zoon van Mesullam, den zoon van Mesillemith, den zoon van Immer. Daartoe hun broeders, hoofden in de huizen hunner vaderen, duizend zevenhonderd en zestig, kloeke helden aan het werk van den dienst van het huis Gods. Van de Levieten nu waren Semaja, de zoon van Hasub, den zoon van Azrikam, den zoon van Hasabja, van de kinderen van Merari; En Bakbakkar, Heres, en Galal, en Mattanja, de zoon van Micha, den zoon van Zichri, den zoon van Asaf; En Obadja, de zoon van Semaja, den zoon van Galal, den zoon van Jeduthun; en Berechja, de zoon van Asa, den zoon van Elkana, woonachtig in de dorpen der Netofathieten. De poortiers nu waren: Sallum, en Akkub, en Talmon, en Ahiman, en hun broeders; Sallum was het hoofd. Ook tot nog toe, aan de poort des konings oostwaarts, waren dezen de poortiers onder de legers der kinderen van Levi. En Sallum, de zoon van Kore, den zoon van Ebjasaf, den zoon van Korah, en zijn broeders van het huis zijns vaders, de Korathieten, waren over het werk van den dienst, wachters der dorpelen des tabernakels; gelijk hun vaders in het leger des HEEREN geweest waren bewaarders van den ingang; Als Pinehas, de zoon van Eleazar, te voren voorganger bij hen was, met welken de HEERE was. Zacharja, de zoon van Meselemja, was poortier aan de deur van de tent der samenkomst. Allen, die uitgelezen waren tot poortiers aan de dorpelen, waren tweehonderd en twaalf. Dezen waren in het geslachtsregister gesteld naar hun dorpen. David en Samuel, de ziener, hadden hen in hun ambt bevestigd.

2 Kronieken 31:16

(Benevens die gesteld waren in het geslachtsregister der manspersonen, drie jaren oud en daarboven) allen, die in het huis des HEEREN gingen, tot het dagelijkse werk op elken dag, voor hun dienst, in hun wachten, naar hun verdelingen.

Ezra 2:1-67

Dit zijn de kinderen van dat landschap, die optogen uit de gevangenis, van de weggevoerden, die Nebukadnezar, koning van Babel, weggevoerd had naar Babel, die naar Jeruzalem en Juda zijn wedergekeerd, een iegelijk naar zijn stad; Dewelken kwamen met Zerubbabel, Jesua, Nehemia, Seraja, Reelaja, Mordechai, Bilsan, Mizpar, Bigvai, Rehum en Baena. Dit is het getal der mannen des volks van Israel. De kinderen van Paros, twee duizend honderd twee en zeventig.meer informatie
De kinderen van Sefatja, driehonderd twee en zeventig. De kinderen van Arach, zevenhonderd vijf en zeventig. De kinderen van Pahath-Moab, van de kinderen van Jesua-Joab, twee duizend achthonderd en twaalf. De kinderen van Elam, duizend tweehonderd vier en vijftig. De kinderen van Zatthu, negenhonderd zestig. De kinderen van Zakkai, zevenhonderd zestig. De kinderen van Bani, zeshonderd twee en veertig. De kinderen van Bebai, zeshonderd drie en twintig. De kinderen van Azgad, duizend tweehonderd twee en twintig. De kinderen van Adonikam, zeshonderd zes en zestig. De kinderen van Bigvai, twee duizend zes en vijftig. De kinderen van Adin, vierhonderd vier en vijftig. De kinderen van Ater, van Hizkia, acht en negentig. De kinderen van Bezai, driehonderd drie en twintig. De kinderen van Jora, honderd en twaalf. De kinderen van Hasum, tweehonderd drie en twintig. De kinderen van Gibbar, vijf en negentig. De kinderen van Bethlehem, honderd drie en twintig. De mannen van Netofa, zes en vijftig. De mannen van Anathoth, honderd acht en twintig. De kinderen van Azmaveth, twee en veertig. De kinderen van Kirjath-Arim, Cefira en Beeroth, zevenhonderd drie en veertig. De kinderen van Rama en Gaba, zeshonderd een en twintig. De mannen van Michmas, honderd twee en twintig. De mannen van Beth-El en Ai, tweehonderd drie en twintig. De kinderen van Nebo, twee en vijftig. De kinderen van Magbis, honderd zes en vijftig. De kinderen van den anderen Elam, duizend tweehonderd vier en vijftig. De kinderen van Harim, driehonderd en twintig. De kinderen van Lod, Hadid en Ono, zevenhonderd vijf en twintig. De kinderen van Jericho, driehonderd vijf en veertig. De kinderen van Senaa, drie duizend zeshonderd en dertig. De priesters. De kinderen van Jedaja, van het huis van Jesua, negenhonderd drie en zeventig. De kinderen van Immer, duizend twee en vijftig. De kinderen van Pashur, duizend tweehonderd zeven en veertig. De kinderen van Harim, duizend en zeventien. De Levieten. De kinderen van Jesua en Kadmiel, van de kinderen van Hodavja, vier en zeventig. De zangers. De kinderen van Asaf honderd acht en twintig. De kinderen der poortiers. De kinderen van Sallum, de kinderen van Ater, de kinderen van Talmon, de kinderen van Akkub, de kinderen van Hatita, de kinderen van Sobai; deze allen waren honderd negen en dertig. De Nethinim. De kinderen van Ziha, de kinderen van Hasufa, de kinderen van Tabbaoth; De kinderen van Keros, de kinderen van Siaha, de kinderen van Padon; De kinderen van Lebana, de kinderen van Hagaba, de kinderen van Akkub; De kinderen van Hagab, de kinderen van Samlai, de kinderen van Hanan; De kinderen van Giddel, de kinderen van Gahar, de kinderen van Reaja; De kinderen van Rezin, de kinderen van Nekoda, de kinderen van Gazzam; De kinderen van Uza, de zonen van Paeah, de kinderen van Bezai; De kinderen van Asna, de kinderen der Mehunim, de kinderen der Nefusim; De kinderen van Bakbuk, de kinderen van Hakufa, de kinderen van Harhur; De kinderen van Bazluth, de kinderen van Mehida, de kinderen van Harsa; De kinderen van Barkos, de kinderen van Sisera, de kinderen van Thamah; De kinderen van Neziah, de kinderen van Hatifa. De kinderen der knechten van Salomo. De kinderen van Sotai, de kinderen van Sofereth, de kinderen van Peruda; De kinderen van Jaala, de kinderen van Darkon, de kinderen van Giddel; De kinderen van Sefatja, de kinderen van Hattil, de kinderen van Pocheret-Hazebaim, de kinderen van Ami. Al de Nethinim, en de kinderen der knechten van Salomo, waren driehonderd twee en negentig. Dezen togen ook op van Tel-melah, Tel-harsa, Cherub, Addan en Immer; doch zij konden hunner vaderen huis en hun zaad niet bewijzen, of zij uit Israel waren. De kinderen van Delaja, de kinderen van Tobia, de kinderen van Nekoda, zeshonderd twee en vijftig. En van de kinderen der priesteren, de kinderen van Habaja, de kinderen van Koz, de kinderen van Barzillai, die van de dochteren van Barzillai, den Gileadiet, een vrouw genomen had, en naar hun naam genoemd was. Dezen zochten hun register, onder degenen, die in het geslachtsregister gesteld waren, maar zij werden niet gevonden; daarom werden zij als onreinen van het priesterdom geweerd. En Hattirsatha zeide tot hen, dat zij van de heiligste dingen niet zouden eten, totdat er een priester stond met urim en met thummim. Deze ganse gemeente te zamen was twee en veertig duizend driehonderd en zestig. Behalve hun knechten en hun maagden, die waren zeven duizend driehonderd zeven en dertig; en zij hadden tweehonderd zangers en zangeressen. Hun paarden waren zevenhonderd zes en dertig; hun muildieren, tweehonderd vijf en veertig; Hun kemelen, vierhonderd vijf en dertig; de ezelen, zes duizend zevenhonderd en twintig.

Nehemia 7:5-69

Zo gaf mijn God in mijn hart, dat ik de edelen, en de overheden, en het volk verzamelde, om de geslachten te rekenen; en ik vond het geslachtsregister dergenen, die in het eerst waren opgetogen, en vond daarin geschreven aldus: Dit zijn de kinderen van dat landschap, die optogen uit de gevangenis der weggevoerden, die Nebukadnezar, koning van Babel, weggevoerd had, en die wedergekeerd zijn naar Jeruzalem en naar Juda, een iegelijk tot zijn stad; Dewelke kwamen met Zerubbabel, Jesua, Nehemia, Azaria, Raamja, Nahamani, Mordechai, Bilsan, Mispereth, Bigvai, Nehim en Baena. Dit is het getal der mannen van het volk van Israel.meer informatie
De kinderen van Parhos waren twee duizend, honderd twee en zeventig; De kinderen van Sefatja, driehonderd twee en zeventig; De kinderen van Arach, zeshonderd twee en vijftig; De kinderen van Pahath-Moab, van de kinderen van Jesua en Joab, twee duizend, achthonderd en achttien; De kinderen van Elam, duizend, tweehonderd vier en vijftig; De kinderen van Zatthu, achthonderd vijf en veertig; De kinderen van Zakkai, zevenhonderd en zestig; De kinderen van Binnui, zeshonderd acht en veertig; De kinderen van Bebai, zeshonderd acht en twintig; De kinderen van Azgad, twee duizend, driehonderd twee en twintig; De kinderen van Adonikam, zeshonderd zeven en zestig; De kinderen van Bigvai, twee duizend, zeven en zestig; De kinderen van Adin, zeshonderd vijf en vijftig; De kinderen van Ater, van Hizkia, acht en negentig; De kinderen van Hassum, driehonderd acht en twintig; De kinderen van Bezai, driehonderd vier en twintig; De kinderen van Harif, honderd en twaalf; De kinderen van Gibeon, vijf en negentig; De mannen van Bethlehem en Netofa, honderd acht en tachtig; De mannen van Anathoth, honderd acht en twintig; De mannen van Beth-Azmaveth, twee en veertig; De mannen van Kirjath-Jearim, Cefira en Beeroth, zevenhonderd drie en veertig; De mannen van Rama en Gaba, zeshonderd en twintig; De mannen van Michmas, honderd twee en twintig; De mannen van Beth-El en Ai, honderd drie en twintig; De mannen van het andere Nebo, twee en vijftig; De kinderen des anderen Elams, duizend, tweehonderd vier en vijftig; De kinderen van Harim, driehonderd en twintig; De kinderen van Jericho, driehonderd vijf en veertig; De kinderen van Lod, Hadid en Ono, zevenhonderd een en twintig; De kinderen van Senaa, drie duizend, negenhonderd en dertig; De priesters: de kinderen van Jedaja, van het huis van Jesua, negenhonderd drie en zeventig; De kinderen van Immer, duizend twee en vijftig; De kinderen van Pashur, duizend, tweehonderd zeven en veertig; De kinderen van Harim, duizend en zeventien; De Levieten: de kinderen van Jesua, van Kadmiel, van de kinderen van Hodeva, vier en zeventig; De zangers: de kinderen van Asaf, honderd acht en veertig; De poortiers: de kinderen van Sallum, de kinderen van Ater, de kinderen van Talmon, de kinderen van Akkub, de kinderen van Hatita, de kinderen van Sobai, honderd acht en dertig; De Nethinim: de kinderen van Ziha, de kinderen van Hasufa, de kinderen van Tabbaoth; De kinderen van Keros, de kinderen van Sia, de kinderen van Padon; De kinderen van Lebana, de kinderen van Hagaba, de kinderen van Salmai; De kinderen van Hanan, de kinderen van Giddel, de kinderen van Gahar; De kinderen van Reaja, de kinderen van Rezin, de kinderen van Nekoda; De kinderen van Gazzam, de kinderen van Uzza, de kinderen van Paseah; De kinderen van Bezai, de kinderen van Meunim, de kinderen van Nefussim; De kinderen van Bakbuk, de kinderen van Hakufa, de kinderen van Harhur; De kinderen van Bazlith, de kinderen van Mehida, de kinderen van Harsa; De kinderen van Barkos, de kinderen van Sisera, de kinderen van Thamah; De kinderen van Neziah, de kinderen van Hatifa; De kinderen der knechten van Salomo; de kinderen van Sotai, de kinderen van Sofereth, de kinderen van Perida; De kinderen van Jaela, de kinderen van Darkon, de kinderen van Giddel; De kinderen van Sefatja, de kinderen van Hattil, de kinderen van Pochereth van Zebaim, de kinderen van Amon; Al de Nethinim, en de kinderen der knechten van Salomo, waren driehonderd twee en negentig. Ook togen dezen op van Thel-melah, Thel-harsa, Cherub, Addon en Immer; maar zij konden hunner vaderen huis, en hun zaad niet tonen, of zij uit Israel waren; De kinderen van Delaja, de kinderen van Tobia, de kinderen van Nekoda, zeshonderd twee en veertig. En van de priesteren, de kinderen van Habaja, de kinderen van Koz, de kinderen van Barzillai, die een vrouw van de dochteren van Barzillai, den Gileadiet, genomen had, en naar hun naam genoemd was. Dezen zochten hun geschrift, willende hun geslacht rekenen, maar het werd niet gevonden; daarom werden zij als onreinen van het priesterdom geweerd. En Hattirsatha zeide tot hen, dat zij van de heiligste dingen niet zouden eten, totdat er een priester stond met urim en thummim. Deze ganse gemeente te zamen was twee en veertig duizend, driehonderd en zestig; Behalve hun knechten en hun maagden, die waren zeven duizend, driehonderd zeven en dertig; en zij hadden tweehonderd vijf en veertig zangers en zangeressen. Hun paarden, zevenhonderd zes en dertig; hun muildieren, tweehonderd vijf en veertig; Kemelen, vierhonderd vijf en dertig; ezelen, zes duizend, zevenhonderd en twintig.

1 Kronieken 9:34

Dit zijn de hoofden der vaderen onder de Levieten, hoofden in hun geslachten; dezen woonden te Jeruzalem.

1 Kronieken 8:1-28

Benjamin nu gewon Bela, zijn eerstgeborene, Asbel, den tweede, en Ahrah, den derde, Naho, den vierde, en Rafa, den vijfde. Bela nu had deze kinderen: Addar, en Gera, en Abihud,meer informatie
En Abisua, en Naaman, en Ahoah, En Gera, en Sefufan, en Huram. Dezen nu zijn de kinderen van Ehud; dezen waren hoofden der vaderen van de inwoners te Geba, en hij voerde hen over naar Manahath; En Naaman, en Ahia, en Gera; dezen voerde hij weg; en hij gewon Uzza en Ahihud. En Saharaim gewon kinderen in het land van Moab (nadat hij dezelve weggezonden had) uit Husim en Baara, zijn vrouwen; En uit Hodes, zijn huisvrouw, gewon hij Joab, en Zibja, en Mesa, en Malcham, En Jeuz, en Sochja, en Mirma; dezen zijn zijne zonen, hoofden der vaderen. En uit Husim gewon hij Abitub en Elpaal. De kinderen van Elpaal nu waren Eber, en Misam, en Semed; deze heeft Ono gebouwd, en Lod en haar onderhorige plaatsen; En Beria, en Sema; dezen waren hoofden der vaderen van de inwoners te Ajalon; dezen hebben de inwoners van Gath verdreven. En Ahjo, Sasak en Jeremoth, En Zebadja, en Arad, en Eder, En Michael, en Jispa, en Joha waren kinderen van Beria. En Zebadja, en Mesullam, en Hizki, en Heber, En Jismerai, en Jizlia en Jobab, de kinderen van Elpaal. En Jakim, en Zichri, en Zabdi, En Eljoenai, en Zillethai, en Eliel, En Adaja, en Beraja, en Simrath waren kinderen van Simei. En Jispan, en Eber, en Eliel, En Abdon, en Zichri, en Hanan, En Hananja, en Elam, en Antothija, En Jifdeja, en Pnuel waren zonen van Sasak. En Samserai, en Seharja, en Athalja, En Jaaresja, en Elia, en Zichri waren zonen van Jeroham. Dezen waren de hoofden der vaderen, hoofden naar hun geslachten; dezen woonden te Jeruzalem.

1 Kronieken 9:7-9

En van de kinderen van Benjamin waren Sallu, de zoon van Mesullam, den zoon van Hodavja, den zoon van Hassenua; En Jibnea, de zoon van Jeroham, en Ela, de zoon van Uzzi, den zoon van Michri; en Mesullam, de zoon van Sefatja, den zoon van Reuel, den zoon van Jibnija; En hun broederen naar hun geslachten, negenhonderd zes en vijftig; al deze mannen waren hoofden der vaderen in de huizen hunner vaderen.

1 Kronieken 26:31

Van de Hebronieten was Jeria het hoofd, van de Hebronieten zijner geslachten onder de vaderen; in het veertigste jaar des koninkrijks van David zijn er gezocht en onder hen gevonden kloeke helden in Jaezer in Gilead.

1 Kronieken 7:2

De kinderen van Thola nu waren Uzzi, en Refaja, en Jeriel, en Jachmai, en Jibsam, en Samuel; hoofden van de huizen hunner vaderen, van Thola, kloeke helden in hun geslachten; hun getal was in de dagen van David twee en twintig duizend en zeshonderd.

Numberi 26:1-62

Het geschiedde nu na die plaag, dat de HEERE sprak tot Mozes, en tot Eleazar, den zoon van Aaron, den priester, zeggende: Neem de som van de gehele vergadering der kinderen Israels op, van twintig jaren oud en daarboven, naar het huis hunner vaderen, al wie ten heire in Israel uittrekt. Mozes dan en Eleazar, de priester, spraken hen aan, in de vlakke velden van Moab, aan de Jordaan van Jericho, zeggende:meer informatie
Dat men opneme van twintig jaren oud en daarboven; gelijk als de HEERE Mozes geboden had, en den kinderen Israels, die uit Egypteland uitgetogen waren. Ruben was de eerstgeborene van Israel. De zonen van Ruben waren: Hanoch, van welken was het geslacht der Hanochieten; van Pallu het geslacht der Palluieten; Van Hezron het geslacht der Hezronieten; van Karmi het geslacht der Karmieten. Dit zijn de geslachten der Rubenieten; en hun getelden waren drie en veertig duizend zevenhonderd en dertig. En de zonen van Pallu waren Eliab. En de zonen van Eliab waren Nemuel, en Dathan, en Abiram; deze Dathan en Abiram waren de geroepenen der vergadering, die gekijf maakten tegen Mozes en tegen Aaron, in de vergadering van Korach, als zij gekijf tegen den HEERE maakten. En de aarde haar mond opendeed, en verslond hen met Korach, als die vergadering stierf, toen het vuur tweehonderd en vijftig mannen verteerde, en werden tot een teken. Maar de kinderen van Korach stierven niet. De zonen van Simeon, naar hun geslachten: van Nemuel, het geslacht der Nemuelieten; van Jamin het geslacht der Jaminieten; van Jachin het geslacht der Jachinieten; Van Zerah het geslacht der Zerahieten; van Saul het geslacht der Saulieten. Dat zijn de geslachten der Simeonieten: twee en twintig duizend en tweehonderd. De zonen van Gad, naar hun geslachten: van Zefon het geslacht der Zefonieten; van Haggi het geslacht der Haggieten; van Suni het geslacht der Sunieten. Van Ozni het geslacht der Oznieten; van Heri het geslacht der Herieten; Van Arod het geslacht der Arodieten; van Areli het geslacht der Arelieten. Dat zijn de geslachten der zonen van Gad, naar hun getelden: veertig duizend en vijfhonderd. De zonen van Juda waren Er en Onan; maar Er en Onan stierven in het land Kanaan. Alzo waren de zonen van Juda naar hun geslachten: van Sela het geslacht der Selanieten; van Perez het geslacht der Perezieten; van Zerah het geslacht der Zerahieten. En de zonen van Perez waren: van Hezron het geslacht der Hezronieten; van Hamul het geslacht der Hamulieten. Dat zijn de geslachten van Juda, naar hun getelden: zes en zeventig duizend en vijfhonderd. De zonen van Issaschar, naar hun geslachten, waren: van Tola het geslacht der Tolaieten; van Puva het geslacht der Punieten; Van Jasub het geslacht der Jasubieten; van Simron het geslacht der Simronieten. Dat zijn de geslachten van Issaschar, naar hun getelden: vier en zestig duizend en driehonderd. De zonen van Zebulon, naar hun geslachten, waren: van Sered het geslacht der Seredieten; van Elon het geslacht der Elonieten; van Jahleel het geslacht der Jahleelieten. Dat zijn de geslachten der Zebulonieten, naar hun getelden: zestig duizend en vijfhonderd. De zonen van Jozef, naar hun geslachten, waren Manasse en Efraim. De zonen van Manasse waren: van Machir het geslacht der Machirieten; Machir nu gewon Gilead; van Gilead was het geslacht der Gileadieten. Dit zijn de zonen van Gilead: van Jezer het geslacht der Jezerieten; van Helek het geslacht der Helekieten. En van Asriel het geslacht der Alrielieten; en van Sechem het geslacht der Sechemieten; En van Semida het geslacht der Semidaieten; en van Hefer het geslacht der Heferieten. Doch Zelafead, de zoon van Hefer, had geen zonen, maar dochters; en de namen der dochteren van Zelafead waren: Machla en Noa, Hogla, Milka en Tirza. Dat zijn de geslachten van Manasse: en hun getelden waren twee en vijftig duizend en zevenhonderd. Dit zijn de zonen van Efraim, naar hun geslachten: van Sutelah het geslacht der Sutelahieten; van Becher het geslacht der Becherieten; van Tahan het geslacht der Tahanieten. En dit zijn de zonen van Sutelah; van Eran het geslacht der Eranieten. Dat zijn de geslachten der zonen van Efraim, naar hun getelden: twee en dertig duizend en vijfhonderd. Dat zijn de zonen van Jozef, naar hun geslachten. De zonen van Benjamin, naar hun geslachten: van Bela het geslacht der Belaieten; van Asbel het geslacht der Asbelieten; van Ahiram het geslacht der Ahirmieten; Van Sefufam het geslacht der Sufamieten; van Hufam het geslacht der Hufamieten. En de zonen van Bela waren Ard en Naaman; van Ard het geslacht der Ardieten; van Naaman het geslacht der Naamieten. Dat zijn de zonen van Benjamin, naar hun geslachten; en hun getelden waren vijf en veertig duizend en zeshonderd. Dit zijn de zonen van Dan, naar hun geslachten: van Suham het geslacht der Suhamieten; dat zijn de geslachten van Dan, naar hun geslachten. Al de geslachten der Suhamieten, naar hun getelden, waren vier en zestig duizend en vierhonderd. De zonen van Aser, naar hun geslachten, waren: van Imna het geslacht der Imnaieten; van Isvi het geslacht der Isvieten; van Beria het geslacht der Beriieten. Van de zonen van Beria waren: van Heber het geslacht der Heberieten; van Malchiel het geslacht der Malchielieten. En de naam der dochter van Aser was Serah. Dat zijn de geslachten der zonen van Aser, naar hun getelden: drie en vijftig duizend en vierhonderd. De zonen van Nafthali, naar hun geslachten: van Jahzeel het geslacht der Jahzeelieten; van Guni het geslacht der Gunieten; Van Jezer het geslacht der Jezerieten; van Sillem het geslacht der Sillemieten. Dat zijn de geslachten van Nafthali, naar hun geslachten; en hun getelden waren vijf en veertig duizend en vierhonderd. Dat zijn de getelden van de zonen Israels: zeshonderd een duizend zevenhonderd en dertig. En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: Aan dezen zal het land uitgedeeld worden ter erfenis, naar het getal der namen. Aan degenen, die veel zijn, zult gij hun erfenis meerder maken, en aan hen, die weinig zijn, zult gij hun erfenis minder maken; aan een iegelijk zal, naar zijn getelden, zijn erfenis gegeven worden. Het land nochtans zal door het lot gedeeld worden; naar de namen der stammen hunner vaderen zullen zij erven. Naar het lot zal elks erfenis gedeeld worden tussen de velen, en de weinigen. Dit zijn nu de getelden van Levi, naar hun geslachten: van Gerson het geslacht der Gersonieten; van Kohath het geslacht der Kohathieten; van Merari het geslacht der Merarieten. Dit zijn de geslachten van Levi: het geslacht der Libnieten, het geslacht der Hebronieten, het geslacht der Machlieten, het geslacht der Muzieten, het geslacht der Korachieten. En Kohath gewon Amram. En de naam der huisvrouw van Amram was Jochebed, de dochter van Levi, welke de huisvrouw van Levi baarde in Egypte; en deze baarde aan Amram, Aaron, en Mozes, en Mirjam, hun zuster. En aan Aaron werden geboren Nadab en Abihu, Eleazar en Ithamar. Nadab nu en Abihu waren gestorven, toen zij vreemd vuur brachten voor het aangezicht des HEEREN. En hun getelden waren drie en twintig duizend, al wat mannelijk is, van een maand oud en daarboven; want dezen werden niet geteld onder de kinderen Israels, omdat hun geen erfenis gegeven werd onder de kinderen Israels.

1 Kronieken 7:4-11

En met hen naar hun geslachten, naar hun vaderlijke huizen, waren de hopen des krijgsheirs zes en dertig duizend; want zij hadden vele vrouwen en kinderen. En hun broeders, in alle huisgezinnen van Issaschar, kloeke helden, waren zeven en tachtig duizend, al dezelve in geslachtsregisters gesteld zijnde. De kinderen van Benjamin waren Bela, en Becher, en Jediael; drie.meer informatie
En de kinderen van Bela waren Ezbon, en Uzzi, en Uzziel, en Jerimoth, en Iri; vijf hoofden in de huizen der vaderen, kloeke helden; die, in geslachtsregisters gesteld zijnde, waren twee en twintig duizend en vier en dertig. De kinderen van Becher nu waren Zemira, en Joas, en Eliezer, en Eljoenai, en Omri, en Jeremoth, en Abija, en Anathoth, en Alemeth; deze allen waren kinderen van Becher. Dezen nu in geslachtsregisters gesteld zijnde, naar hun geslachten, hoofden der huizen hunner vaderen, kloeke helden, waren twintig duizend en tweehonderd. De kinderen van Jediael nu waren Bilhan; en de kinderen van Bilhan waren Jeus en Benjamin, en Ehud, en Chenaana, en Zethan, en Tharsis, en Ahi-sahar. Alle dezen waren kinderen van Jediael, tot hoofden der vaderen, kloeke helden, zeventien duizend en tweehonderd, uitgaande in het heir ten strijde.

2 Kronieken 12:15

De geschiedenissen nu van Rehabeam, de eerste en de laatste, zijn die niet geschreven in de woorden van Semaja, den profeet, en Iddo, den ziener, verhalende de geslachtsregisteren; daartoe de krijgen van Rehabeam en Jerobeam in al hun dagen?

1 Timotheüs 1:3-4

Gelijk ik u vermaand heb, dat gij te Efeze zoudt blijven, als ik naar Macedonie reisde, zo vermaan ik het u nog, opdat gij sommigen beveelt geen andere leer te leren; Noch zich te begeven tot fabelen en oneindelijke geslachtsrekeningen, welke meer twist vragen voortbrengen dan stichting Gods, die in het geloof is.

Never miss a post

Public domain