42 Bijbelverzen over Twintigduizend En Meer

Meest relevante verzen

2 Samuël 8:4

En David nam hem duizend wagens af, en zevenhonderd ruiteren, en twintig duizend man te voet; en David ontzenuwde alle wagenpaarden, en hield daarvan honderd wagenen over.

1 Kronieken 18:4

En David nam hem duizend wagens af, en zeven duizend ruiters, en twintig duizend man te voet; en David ontzenuwde al de wagen paarden; doch hij behield honderd wagens daarvan over.

2 Samuël 10:6

Toen nu de kinderen Ammons zagen, dat zij zich bij David stinkende gemaakt hadden, zonden de kinderen Ammons heen, en huurden van de Syriers van Beth-Rechob, en van de Syriers van Zoba, twintig duizend voetvolks, en van den koning van Maacha duizend man, en van de mannen van Tob twaalf duizend man.

2 Samuël 18:7

En het volk van Israel werd aldaar voor het aangezicht van Davids knechten geslagen; en aldaar geschiedde te dienzelven dage een grote slag, van twintig duizend.

Psalmen 68:17

Gods wagenen zijn tweemaal tien duizend, de duizenden verdubbeld. De Heere is onder hen, een Sinai in heiligheid!

Lukas 14:31

Of wat koning, gaande naar den krijg, om tegen een anderen koning te slaan, zit niet eerst neder, en beraadslaagt, of hij machtig is met tien duizend te ontmoeten dengene, die met twintig duizend tegen hem komt?

1 Kronieken 7:9

Dezen nu in geslachtsregisters gesteld zijnde, naar hun geslachten, hoofden der huizen hunner vaderen, kloeke helden, waren twintig duizend en tweehonderd.

1 Kronieken 12:30

En van de kinderen van Efraim, twintig duizend en achthonderd, kloeke helden, mannen van naam in het huis hunner vaderen;

Numberi 3:39

Alle getelden der Levieten, welke Mozes en Aaron, op het bevel des HEEREN, naar hun geslachten, geteld hebben, al wat mannelijk was, van een maand oud en daarboven, waren twee en twintig duizend.

Richteren 7:3

Nu dan, roep nu uit voor de oren des volks, zeggende: Wie blode en versaagd is, die kere weder, en spoede zich naar het gebergte van Gilead! Toen keerden uit het volk weder twee en twintig duizend, dat er tienduizend overbleven.

Richteren 20:21

Toen togen de kinderen van Benjamin uit van Gibea, en zij vernielden ter aarde op dien dag van Israel twee en twintig duizend man.

2 Samuël 8:5

En de Syriers van Damaskus kwamen om Hadad-ezer, den koning van Zoba, te helpen; maar David sloeg van de Syriers twee en twintig duizend man.

1 Kronieken 18:5

En de Syriers van Damaskus kwamen, om Hadar-ezer, den koning van Zoba, te helpen; maar David sloeg van de Syriers twee en twintig duizend man.

1 Koningen 8:63

En Salomo offerde ten dankoffer, dat hij den HEERE offerde, twee en twintig duizend runderen, en honderd en twintig duizend schapen. Alzo hebben zij het huis des HEEREN ingewijd, de koning en al de kinderen Israels.

2 Kronieken 7:5

En de koning Salomo offerde slachtofferen van runderen, twee en twintig duizend, en van schapen, honderd en twintig duizend. Alzo hebben de koning en het ganse volk het huis Gods ingewijd.

1 Kronieken 7:7

En de kinderen van Bela waren Ezbon, en Uzzi, en Uzziel, en Jerimoth, en Iri; vijf hoofden in de huizen der vaderen, kloeke helden; die, in geslachtsregisters gesteld zijnde, waren twee en twintig duizend en vier en dertig.

Numberi 26:14

Dat zijn de geslachten der Simeonieten: twee en twintig duizend en tweehonderd.

Numberi 3:43

En alle eerstgeborenen, die mannelijk waren, in het getal der namen, van een maand oud en daarboven, naar hun getelden, waren twee en twintig duizend tweehonderd en drie en zeventig.

1 Kronieken 7:2

De kinderen van Thola nu waren Uzzi, en Refaja, en Jeriel, en Jachmai, en Jibsam, en Samuel; hoofden van de huizen hunner vaderen, van Thola, kloeke helden in hun geslachten; hun getal was in de dagen van David twee en twintig duizend en zeshonderd.

Numberi 26:62

En hun getelden waren drie en twintig duizend, al wat mannelijk is, van een maand oud en daarboven; want dezen werden niet geteld onder de kinderen Israels, omdat hun geen erfenis gegeven werd onder de kinderen Israels.

1 Corinthiërs 10:8

En laat ons niet hoereren, gelijk sommigen van hen gehoereerd hebben, en er vielen op een dag drie en twintig duizend.

Numberi 25:9

Degenen nu, die aan de plaag stierven, waren vier en twintig duizend.

1 Kronieken 23:4

Uit dezen waren er vier en twintig duizend om het werk van het huis des HEEREN aan te drijven; en zes duizend ambtlieden en rechters;

1 Kronieken 27:1

Dit nu zijn de kinderen Israels naar hun getal, de hoofden der vaderen, en de oversten der duizenden en der honderden, met hun ambtlieden, den koning dienende in alle zaken der verdelingen, aangaande en afgaande van maand tot maand in al de maanden des jaars; elke verdeling was vier en twintig duizend.

1 Kronieken 27:2

Over de eerste verdeling in de eerste maand was Jasobam, de zoon van Zabdiel; en in zijn verdeling waren er vier en twintig duizend.

1 Kronieken 27:4

En over de verdeling in de tweede maand was Dodai, de Ahohiet, en over zijn verdeling was Mikloth ook voorganger; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend.

1 Kronieken 27:5

De derde overste des heirs in de derde maand was Benaja, de zoon van Jojada, den opperambtman; die was het hoofd; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend.

1 Kronieken 27:7

De vierde, in de vierde maand, was Asahel, de broeder van Joab, en na hem Zebadja, zijn zoon; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend.

1 Kronieken 27:8

De vijfde, in de vijfde maand, was Samhuth, de Jizrahiet, de overste; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend.

1 Kronieken 27:9

De zesde, in de zesde maand, was Ira, de zoon van Ikkes, de Thekoiet; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend.

1 Kronieken 27:10

De zevende, in de zevende maand, was Helez, de Peloniet, uit de kinderen van Efraim; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend.

1 Kronieken 27:11

De achtste, in de achtste maand, was Sibbechai, de Husathiet, van de Zerahieten; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend.

1 Kronieken 27:12

De negende, in de negende maand, was Abiezer, de Anathothiet; van de Benjaminieten; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend.

1 Kronieken 27:13

De tiende, in de tiende maand, was Maharai, de Nethofathiet, van de Zerahieten; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend.

1 Kronieken 27:14

De elfde, in de elfde maand, was Benaja, de Pirhathoniet, van de kinderen van Efraim; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend.

1 Kronieken 27:15

De twaalfde, in de twaalfde maand, was Heldai, de Nethofathiet, van Othniel; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend.

Richteren 20:46

Alzo waren allen, die op die dag van Benjamin vielen, vijf en twintig duizend mannen, die het zwaard uittrokken; die allen waren strijdbare mannen.

Richteren 20:35

Toen sloeg de HEERE Benjamin voor Israels aangezicht; dat de kinderen Israels op dien dag van Benjamin vernielden vijf en twintig duizend en honderd mannen; die allen trokken het zwaard uit.

Richteren 20:15

En de kinderen van Benjamin werden te dien dage geteld uit de steden, zes en twintig duizend mannen, die het zwaard uittrokken, behalve dat de inwoners van Gibea geteld werden, zevenhonderd uitgelezene mannen.

1 Kronieken 7:40

Deze allen waren kinderen van Aser, hoofden der vaderlijke huizen, uitgelezene kloeke helden, hoofden der vorsten; en zij werden in geslachtsregisters geteld ten heire in den krijg; hun getal was zes en twintig duizend mannen.

1 Koningen 20:30

En de overgeblevenen vloden naar Afek in de stad, en de muur viel op zeven en twintig duizend mannen, die overgebleven waren; ook vlood Benhadad, en kwam in de stad van kamer in kamer.

1 Kronieken 12:35

En uit de Danieten, ten strijde toegerust, acht en twintig duizend en zeshonderd;

Never miss a post

Public domain