'Aanhangen' in de Bijbel
Zo zal de erfenis van de kinderen Israels niet omgewend worden van stam tot stam; want de kinderen Israels zullen aanhangen, een ieder aan de erfenis van den stam zijner vaderen.
Zo zal de erfenis niet omgewend worden van den enen stam tot den anderen; want de stammen der kinderen Israels zullen aanhangen, een ieder aan zijn erfenis.
Den HEERE, uw God, zult gij vrezen; Hem zult gij dienen, en Hem zult gij aanhangen, en bij Zijn Naam zweren.
Den HEERE, uw God, zult gij navolgen, en Hem vrezen, en Zijn geboden zult gij houden, en Zijn stem gehoorzaam zijn, en Hem dienen, en Hem aanhangen.
En Hij zal op u doen keren alle kwalen van Egypte, voor dewelke gij gevreesd hebt, en zij zullen u aanhangen.
Maar den HEERE, uw God, zult gij aanhangen, gelijk als gij tot op dezen dag gedaan hebt.
Want de HEERE zal Zich over Jakob ontfermen, en Hij zal Israel nog verkiezen, en Hij zal hen in hun land zetten; en de vreemdeling zal zich tot hen vervoegen, en zij zullen het huis van Jakob aanhangen.
Niemand kan twee heren dienen; want of hij zal den enen haten en den anderen liefhebben, of hij zal den enen aanhangen en den anderen verachten; gij kunt niet God dienen en den Mammon.
En gezegd heeft: Daarom zal een mens vader en moeder verlaten, en zal zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot een vlees zijn;
Daarom zal een mens zijn vader en zijn moeder verlaten, en zal zijn vrouw aanhangen;
Geen huisknecht kan twee heren dienen; want of hij zal den enen haten, en den anderen liefhebben, of hij zal den enen aanhangen, en den anderen verachten; gij kunt God niet dienen en den Mammon.
Daarom zal een mens zijn vader en moeder verlaten, en zal zijn vrouw aanhangen; en zij twee zullen tot een vlees wezen.