47 gebeurtenissen in 1 vertaling

'Hebben' in de Bijbel

Het geschiedde dan, als de dagen der maaltijden omgegaan waren, dat Job henenzond, en hen heiligde en des morgens vroeg opstond, en brandofferen offerde naar hun aller getal; want Job zeide: Misschien hebben mijn kinderen gezondigd, en God in hun hart gezegend. Alzo deed Job al die dagen.

Of als een verborgene misdracht, zou ik niet zijn; als de kinderkens, die het licht niet gezien hebben.

Uw woorden hebben den struikelende opgericht, en de krommende knieen hebt gij vastgesteld;

Zie dit, wij hebben het doorzocht, het is alzo; hoor het, en bemerk gij het voor u.

Mijn broeders hebben trouwelooslijk gehandeld als een beek; als de storting der beken gaan zij door;

Als ik te slapen lig, dan zeg ik: Wanneer zal ik opstaan, en Hij den avond afgemeten hebben? En ik word zat van woelingen tot aan den schemertijd.

Indien uw kinderen gezondigd hebben tegen Hem, Hij heeft hen ook in de hand hunner overtreding geworpen.

En mijn dagen zijn lichter geweest dan een loper; zij zijn weggevloden, zij hebben het goede niet gezien.

Uw handen doen mij smart aan, hoewel zij mij gemaakt hebben, te zamen rondom mij zijn zij, en Gij verslindt mij.

Zou de veelheid der woorden niet beantwoord worden, en zou een klapachtig man recht hebben?

De tenten der verwoesters hebben rust, en die Gode tergen, hebben verzekerdheden, om hetgene God met Zijn hand toebrengt.

Hetwelk de wijzen verkondigd hebben, en men voor hun vaderen niet verborgen heeft;

Zijn schutters hebben mij omringd; Hij heeft mijn nieren doorspleten, en niet gespaard; Hij heeft mijn gal op de aarde uitgegoten.

Zijn gedachtenis zal vergaan van de aarde, en hij zal geen naam hebben op de straten.

Hij zal geen zoon, noch neef hebben onder zijn volk; en niemand zal in zijn woningen overig zijn.

Zijn benden zijn te zamen aangekomen, en hebben tegen mij haar weg gebaand, en hebben zich gelegerd rondom mijn tent.

Alle mensen mijns heimelijken raads hebben een gruwel aan mij; en die ik liefhad, zijn tegen mij gekeerd.

En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen;

Verdraagt mij, en ik zal spreken; en nadat ik gesproken zal hebben, spot dan.

Hun huizen hebben vrede zonder vreze, en de roede Gods is op hen niet.

Nochtans zeggen zij tot God: Wijk van ons, want aan de kennis Uwer wegen hebben wij geen lust.

Wat is de Almachtige, dat wij Hem zouden dienen? En wat baat zullen wij hebben, dat wij Hem aanlopen zouden?

Want wat lust zou hij na zich aan zijn huis hebben, als het getal zijner maanden afgesneden is?

Hebt gij het pad der eeuw waargenomen, dat de ongerechtige lieden betreden hebben?

De droogte mitsgaders de hitte nemen de sneeuwwateren weg; alzo het graf dergenen, die gezondigd hebben.

Het zij verre van mij, dat ik ulieden rechtvaardigen zou; totdat ik den geest zal gegeven hebben, zal ik mijn oprechtigheid van mij niet wegdoen.

Zo hij zilver opgehoopt zal hebben als stof, en kleding bereid als leem;

De jonge hoogmoedige dieren hebben het niet betreden, de felle leeuw is daarover niet heengegaan.

Het verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord.

Maar nu lachen over mij minderen dan ik van dagen, welker vaderen ik versmaad zou hebben, om bij de honden mijner kudde te stellen.

Zij hebben een gruwel aan mij, zij maken zich verre van mij, ja, zij onthouden het speeksel niet van mijn aangezicht.

Want Hij heeft mijn zeel losgemaakt, en mij bedrukt; daarom hebben zij den breidel voor mijn aangezicht afgeworpen.

Zij breken mijn pad af, zij bevorderen mijn ellende; zij hebben geen helper van doen.

Want dat is een vuur, hetwelk tot de verderving toe verteert, en al mijn inkomen uitgeworteld zou hebben.

Zo zijn lenden mij niet gezegend hebben, toen hij van de vellen mijner lammeren verwarmd werd;

Dat ware ook een misdaad bij den rechter; want ik zou den God van boven verzaakt hebben.

Zo de lieden mijner tent niet hebben gezegd: Och, of wij van zijn vlees hadden, wij zouden niet verzadigd worden;

Zeker, ik kon wel een grote menigte geweldiglijk onderdrukt hebben; maar de verachtste der huisgezinnen zou mij afgeschrikt hebben; zodat ik gewezen zou hebben, en ter deure niet uitgegaan zijn.

Dat voor tarwe distelen voortkomen, en voor gerst stinkkruid! De woorden van Job hebben een einde.

Opdat gij niet zegt: Wij hebben de wijsheid gevonden; God heeft hem nedergestoten, geen mens.

Zij zijn ontzet, zij antwoorden niet meer; zij hebben de woorden van zich verzet.

Daarom dat zij van achter Hem afgeweken zijn, en geen Zijner wegen verstaan hebben;

Dan geeft Hij hun hun werk te kennen, en hun overtredingen, omdat zij de overhand genomen hebben;

Alzo zou Hij ook u afgekeerd hebben van den mond des angstes tot de ruimte, onder dewelke geen benauwing zou geweest zijn; en het gerecht uwer tafel zou vol vettigheid geweest zijn.

Public domain