67 gebeurtenissen in 1 vertaling

'Woord' in de Bijbel

Geschiedde het woord des HEEREN uitdrukkelijk tot Ezechiel, den zoon van Buzi, den priester, in het land der Chaldeen, bij de rivier Chebar; en de hand des HEEREN was daar op hem.

Het gebeurde nu ten einde van zeven dagen, dat het woord des HEEREN tot mij geschiedde, zeggende:

Mensenkind! Ik heb u tot een wachter gesteld over het huis Israels; zo zult gij het woord uit Mijn mond horen, en hen van Mijnentwege waarschuwen.

En zeg: Gij bergen Israels, hoort het woord des Heeren HEEREN! Zo zegt de Heere HEERE tot de bergen en tot de heuvelen, tot de beken en tot de dalen: Ziet, Ik, Ik breng over u het zwaard, en Ik zal uw hoogten verderven.

Daarna geschiedde het woord des HEEREN tot mij, zeggende:

Toen geschiedde het woord des HEEREN tot mij, zeggende:

Verder geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

En des morgens geschiedde het woord des HEEREN tot mij, zeggende:

Daarna geschiedde het woord des HEEREN tot mij, zeggende:

Wederom geschiedde het woord des HEEREN tot mij, zeggende:

Daarom zeg tot hen: Alzo zegt de Heere HEERE: Ik zal dit spreekwoord doen ophouden, dat zij het niet meer ten spreekwoord gebruiken zullen in Israel. Maar spreek tot hen: De dagen zijn nabij gekomen, en het woord van ieder gezicht.

Want Ik ben de HEERE, Ik zal spreken; het woord, de tijd zal niet meer uitgesteld worden; want in uw dagen, o wederspannig huis, zal Ik een woord spreken, en hetzelve doen, spreekt de Heere HEERE.

Verder geschiedde het woord des HEEREN tot mij, zeggende:

Daarom zeg tot hen: Alzo zegt de Heere HEERE: Geen Mijner woorden zullen meer uitgesteld worden; het woord, hetwelk Ik gesproken heb, dat zal gedaan worden, spreekt de Heere HEERE.

En des HEEREN woord geschiedde tot mij, zeggende:

Mensenkind, profeteer tegen de profeten Israels, die profeteren, en zeg tot degenen, die uit hun hart profeteren: Hoort des HEEREN woord.

Zij zien ijdelheid en leugenachtige voorzegging, die daar zeggen: De HEERE heeft gesproken, daar de HEERE hen niet gezonden heeft; en zij geven hope van het woord te zullen bevestigen.

Toen geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

Verder geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

En des HEEREN woord geschiedde tot mij, zeggende:

Verder geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

Daarom, o hoer, hoor des HEEREN woord.

En des HEEREN woord geschiedde tot mij, zeggende:

Daarna geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

Verder geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

Toen geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

Verder geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

En zeg tot het zuiderwoud: Hoor des HEEREN woord: Alzo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik zal een vuur in u aansteken, hetwelk in u allen groenen boom en allen dorren boom verteren zal; de vlammende vlam zal niet uitgeblust worden, maar daardoor zullen verbrand worden alle aangezichten van het zuiden tot het noorden toe.

En des HEEREN woord geschiedde tot mij, zeggende:

Wederom geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

Wederom geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

Verder geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

Voorts geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

Verder geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, in het negende jaar, in de tiende maand, op den tienden der maand, zeggende:

Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

En ik zeide tot hen: Het woord des HEEREN is tot mij geschied, zeggende:

En des HEEREN woord geschiedde tot mij, zeggende:

En zeg tot de kinderen Ammons: Hoort des Heeren HEEREN woord: Alzo zegt de Heere HEERE: Omdat gij gezegd hebt: Heah! over Mijn heiligdom, als het ontheiligd werd, en over het land Israels, als het verwoest werd, en over het huis van Juda, als zij in gevangenis gingen;

En het gebeurde in het elfde jaar, op den eersten der maand, dat des HEEREN woord tot mij geschiedde, zeggende:

Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

Voorts geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

In het tiende jaar, in de tiende maand, op den twaalfden der maand, geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

Voorts gebeurde het in het zeven en twintigste jaar, in de eerste maand, op den eersten der maand, dat het woord des HEEREN tot mij geschiedde, zeggende:

Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

Ook gebeurde het in het elfde jaar, in de eerste maand, op den zevenden der maand, dat het woord des HEEREN tot mij geschiedde, zeggende:

Het gebeurde ook in het elfde jaar, in de derde maand, op den eersten der maand, dat des HEEREN woord tot mij geschiedde, zeggende:

Het gebeurde ook in het twaalfde jaar, in de twaalfde maand op den eersten der maand, dat het woord des HEEREN tot mij geschiedde, zeggende:

Voorts gebeurde het in het twaalfde jaar, op den vijftienden der maand, dat het woord des HEEREN tot mij geschiedde, zeggende:

En des HEEREN woord geschiedde tot mij, zeggende:

Gij nu, o mensenkind! Ik heb u tot een wachter gesteld over het huis Israels; zo zult gij het woord uit Mijn mond horen, en hen van Mijnentwege waarschuwen.

Toen geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

En gij, o mensenkind! de kinderen uws volks spreken steeds van u bij de wanden en in de deuren der huizen; en de een spreekt met den ander, een iegelijk met zijn broeder, zeggende: Komt toch en hoort, wat het woord zij, dat van den HEERE voortkomt.

En des HEEREN woord geschiedde tot mij, zeggende:

Daarom, gij herders! hoort des HEEREN woord!

Daarom, gij herders! hoort des HEEREN woord!

Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

En gij, mensenkind! profeteer tot de bergen Israels, en zeg: Gij bergen Israels! hoort des HEEREN woord.

Daarom, gij bergen Israels! hoort het woord des Heeren HEEREN: Zo zegt de Heere HEERE tot de bergen en tot de heuvelen, tot de stromen en tot de dalen, tot de verwoeste eenzame plaatsen en tot de verlaten steden, die tot een roof en tot een spot geworden zijn voor het overblijfsel der heidenen, die rondom zijn;

Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

Toen zeide Hij tot mij: Profeteer over deze beenderen, en zeg tot dezelve: Gij dorre beenderen! hoort des HEEREN woord.

Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

Public domain