Parallel Verses
Dutch Staten Vertaling
Ik ben roemende onwijs geworden; gij hebt mij genoodzaakt, want ik behoorde van u geprezen te zijn; want ik ben in geen ding minder geweest dan de uitnemendste apostelen, hoewel ik niets ben.
New American Standard Bible
I have become foolish; you yourselves compelled me Actually I should have been commended by you, for in no respect was I inferior to the most eminent apostles, even though I am a nobody.
Onderwerpen
Kruisreferenties
2 Corinthiër 11:5
Want ik acht, dat ik nergens minder in ben geweest dan de uitnemendste apostelen.
2 Corinthiër 11:1
Och, of gij mij een weinig verdroegt in de onwijsheid; ja ook, verdraagt mij!
Lukas 17:10
Alzo ook gij, wanneer gij zult gedaan hebben al hetgeen u bevolen is, zo zegt: Wij zijn onnutte dienstknechten; want wij hebben maar gedaan, hetgeen wij schuldig waren te doen.
1 Corinthiërs 3:4-7
Want als de een zegt: Ik ben van Paulus; en een ander: Ik ben van Apollos; zijt gij niet vleselijk?
1 Corinthiërs 3:22
Hetzij Paulus, hetzij Apollos, hetzij Cefas, hetzij de wereld, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen, zij zijn alle uwe.
1 Corinthiërs 15:8-10
En ten laatste van allen is Hij ook van mij, als van een ontijdig geborene, gezien.
2 Corinthiër 1:6
Doch hetzij dat wij verdrukt worden, het is tot uw vertroosting en zaligheid, die gewrocht wordt in de lijdzaamheid van hetzelfde lijden, hetwelk wij ook lijden; hetzij dat wij vertroost worden, het is tot uw vertroosting en zaligheid;
2 Corinthiër 11:16-17
Ik zeg wederom, dat niemand mene, dat ik onwijs ben; doch zo niet, neemt mij dan aan als een onwijze, opdat ik ook een weinig moge roemen.
2 Corinthiër 12:6
Want zo ik roemen wil, ik zal niet onwijs zijn, want ik zal de waarheid zeggen; maar ik houde daarvan af, opdat niemand van mij denke boven hetgeen hij ziet, dat ik ben, of dat hij uit mij hoort.
2 Corinthiër 12:12
De merktekenen van een apostel zijn onder u betoond in alle lijdzaamheid, met tekenen, en wonderen, en krachten.
Galaten 2:6-14
En van degenen, die geacht waren, wat te zijn, hoedanigen zij eertijds waren, verschilt mij niet; God neemt den persoon des mensen niet aan; want die geacht waren, hebben mij niets toegebracht.
Efeziërs 3:8
Mij, den allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen den onnaspeurlijken rijkdom van Christus,