2 Samuël 15:4

Voorts zeide Absalom: Och, dat men mij ten rechter stelde in het land! Dat alle man tot mij kwame, die een geschil of rechtzaak heeft, dat ik hem recht sprake.

Richteren 9:29

Och, dat dit volk in mijn hand ware! ik zoude Abimelech wel verdrijven. En tot Abimelech zeide hij: Vermeerder uw heir, en trek uit.

Richteren 9:1-5

Abimelech nu, de zoon van Jerubbaal, ging henen naar Sichem, tot de broeder zijner moeder; en hij sprak tot hen, en tot het ganse geslacht van het huis van den vader zijner moeder, zeggende:

Spreuken 25:6

Praal niet voor het aangezicht des konings, en sta niet in de plaats der groten;

Spreuken 27:2

Laat u een vreemde prijzen, en niet uw mond; een onbekende, en niet uw lippen.

Lukas 14:8-11

Wanneer gij van iemand ter bruiloft genood zult zijn, zo zet u niet in de eerste zitplaats; opdat niet misschien een waardiger dan gij van hem genood zij;

2 Petrus 2:19

Belovende hun vrijheid, daar zijzelven dienstknechten zijn der verdorvenheid; want van wien iemand overwonnen is, dien is hij ook tot een dienstknecht gemaakt.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd