6 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Wee der bloedstad, den pot, welks schuim in hem is, en van welken zijn schuim en niet is uitgegaan! trek stuk bij stuk daaruit, en laat het lot over hem niet vallen.
6 ‘Therefore, thus says the Lord God,“Woe to the bloody city,To the pot in which there is rustAnd whose rust has not gone out of it!Take out of it piece after piece,Without making a choice.
11 Stel hem daarna ledig op zijn kolen, opdat hij heet worde, en zijn roest verbrande, en zijn onreinigheid in het midden van hem versmelte, zijn schuim verteerd worde.
11 “Then set it empty on its coalsSo that it may be hotAnd its bronze may glowAnd its filthiness may be melted in it,Its rust consumed.
13 In uw onreinigheid is schandelijkheid, omdat Ik u gereinigd heb, en gij niet gereinigd zijt, zo zult gij van uw onreinigheid niet meer gereinigd worden, totdat Ik Mijn grimmigheid op u zal hebben doen rusten.
13 “In your filthiness is lewdness.Because I would have cleansed you,Yet you are not clean,You will not be cleansed from your filthiness againUntil I have spent My wrath on you.
14 Ik, de HEERE, heb het gesproken; het zal komen, en Ik zal het doen; Ik zal er niet van wijken, en Ik zal niet verschonen noch berouw hebben; naar uw wegen en naar uw handelingen zullen zij u richten, spreekt de Heere HEERE.
14 I, the Lord, have spoken; it is coming and I will act. I will not relent, and I will not pity and I will not be sorry; according to your ways and according to your deeds I will judge you,” declares the Lord God.’”
16 Mensenkind! zie, Ik zal den lust uwer ogen van u wegnemen door een plage; nochtans zult gij niet rouwklagen, noch wenen, en uw tranen zullen niet voortkomen.
16 “Son of man, behold, I am about to take from you the desire of your eyes with a blow; but you shall not mourn and you shall not weep, and your tears shall not come.
17 Houd stil van kermen, gij zult geen dodenrouw maken, bind uw hoed op u, en doe uw schoenen aan uw voeten; en de bovenste lip zult gij niet bewinden, en zult der lieden brood niet eten.
17 Groan silently; make no mourning for the dead. Bind on your turban and put your shoes on your feet, and do not cover your mustache and do not eat the bread of men.”
21 Zeg tot het huis Israels: Alzo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik zal Mijn heiligdom ontheiligen, de heerlijkheid uwer sterkte, de begeerte uwer ogen, en de verschoning uwer ziel; en uw zonen en uw dochteren, die gij verlaten hebt, zullen door het zwaard vallen.
21 ‘Speak to the house of Israel, “Thus says the Lord God, ‘Behold, I am about to profane My sanctuary, the pride of your power, the desire of your eyes and the delight of your soul; and your sons and your daughters whom you have left behind will fall by the sword.
23 En uw hoeden zullen op uw hoofden zijn, en uw schoenen aan uw voeten; gij zult niet rouwklagen, noch wenen, maar gij zult in uw ongerechtigheden versmachten, en een iegelijk tegen zijn broeder zuchten.
23 Your turbans will be on your heads and your shoes on your feet. You will not mourn and you will not weep, but you will rot away in your iniquities and you will groan to one another.
24 Alzo zal ulieden Ezechiel tot een wonderteken zijn; naar alles, wat hij gedaan heeft, zult gij doen; als dit komt, dan zult gij weten, dat Ik de Heere HEERE ben.
24 Thus Ezekiel will be a sign to you; according to all that he has done you will do; when it comes, then you will know that I am the Lord God.’”
25 En gij, mensenkind! zal het niet zijn, ten dage, als Ik van hen zal wegnemen hun sterkte, de vreugde huns sieraads, den lust hunner ogen en het verlangen hunner zielen, hun zonen en hun dochteren;
25 ‘As for you, son of man, will it not be on the day when I take from them their stronghold, the joy of their pride, the desire of their eyes and their heart’s delight, their sons and their daughters,
27 Ten zelven dage zal uw mond bij dien, die ontkomen is, opengedaan worden, en gij zult spreken, en niet meer stom zijn; alzo zult gij hun tot een wonderteken zijn, en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben.
27 On that day your mouth will be opened to him who escaped, and you will speak and be mute no longer. Thus you will be a sign to them, and they will know that I am the Lord.’”