2 Mensenkind! profeteer tegen de herders van Israel; profeteer en zeg tot hen, tot de herders: Alzo zegt de Heere HEERE: Wee den herderen Israels, die zichzelven weiden! zullen niet de herders de schapen weiden?
2 “Son of man, prophesy against the shepherds of Israel. Prophesy and say to those shepherds, ‘Thus says the Lord God, “Woe, shepherds of Israel who have been feeding themselves! Should not the shepherds feed the flock?
4 De zwakke sterkt gij niet, en het kranke heelt gij niet, en het gebrokene verbindt gij niet, en het weggedrevene brengt gij niet weder, en het verlorene zoekt gij niet; maar gij heerst over hen met strengheid en met hardigheid.
4 Those who are sickly you have not strengthened, the diseased you have not healed, the broken you have not bound up, the scattered you have not brought back, nor have you sought for the lost; but with force and with severity you have dominated them.
6 Mijn schapen dolen op alle bergen en op allen hogen heuvel, ja, Mijn schapen zijn verstrooid op den gansen aardbodem; en er is niemand, die er naar vraagt, en niemand, die ze zoekt.
6 My flock wandered through all the mountains and on every high hill; My flock was scattered over all the surface of the earth, and there was no one to search or seek for them.”’”
8 Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik niet! Omdat Mijn schapen geworden zijn tot een roof, en Mijn schapen al het wild gedierte des velds tot spijze geworden zijn, omdat er geen herder is, en Mijn herders naar Mijn schapen niet vragen; en de herders weiden zichzelven, maar Mijn schapen weiden zij niet;
8 “As I live,” declares the Lord God, “surely because My flock has become a prey, My flock has even become food for all the beasts of the field for lack of a shepherd, and My shepherds did not search for My flock, but rather the shepherds fed themselves and did not feed My flock;
10 Alzo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik wil aan de herders, en zal Mijn schapen van hun hand eisen, en zal ze van het weiden der schapen doen ophouden, zodat de herders zichzelven niet meer zullen weiden; en Ik zal Mijn schapen uit hun mond rukken, zodat zij hun niet meer tot spijze zullen zijn.
10 ‘Thus says the Lord God, “Behold, I am against the shepherds, and I will demand My sheep from them and make them cease from feeding sheep. So the shepherds will not feed themselves anymore, but I will deliver My flock from their mouth, so that they will not be food for them.”’”
12 Gelijk een herder zijn kudde opzoekt, ten dage als hij in het midden zijner verspreide schapen is, alzo zal Ik Mijn schapen opzoeken; en Ik zal ze redden uit al de plaatsen, waarhenen zij verstrooid zijn, ten dage der wolke en der donkerheid.
12 As a shepherd cares for his herd in the day when he is among his scattered sheep, so I will care for My sheep and will deliver them from all the places to which they were scattered on a cloudy and gloomy day.
13 En Ik zal ze uitvoeren van de volken, en zal ze vergaderen uit de landen, en brengen ze in hun land; en Ik zal ze weiden op de bergen Israels, bij de stromen en in alle bewoonbare plaatsen des lands.
13 I will bring them out from the peoples and gather them from the countries and bring them to their own land; and I will feed them on the mountains of Israel, by the streams, and in all the inhabited places of the land.
14 Op een goede weide zal Ik ze weiden, en op de hoge bergen Israels zal hun kooi zijn; aldaar zullen zij nederliggen in een goede kooi, en zullen weiden in een vette weide, op de bergen Israels.
14 I will feed them in a good pasture, and their grazing ground will be on the mountain heights of Israel. There they will lie down on good grazing ground and feed in rich pasture on the mountains of Israel.
16 Het verlorene zal Ik zoeken, en het weggedrevene zal Ik wederbrengen, en het gebrokene zal Ik verbinden, en het kranke zal Ik sterken; maar het vette en het sterke zal Ik verdelgen, Ik zal ze weiden met oordeel.
16 “I will seek the lost, bring back the scattered, bind up the broken and strengthen the sick; but the fat and the strong I will destroy. I will feed them with judgment.
18 Is het u te weinig, dat gij de goede weide afweidt? Zult gij nog het overige uwer weide met uw voeten vertreden? En zult gij de bezonkene wateren drinken, en de overgelatene met uw voeten vermodderen?
18 Is it too slight a thing for you that you should feed in the good pasture, that you must tread down with your feet the rest of your pastures? Or that you should drink of the clear waters, that you must foul the rest with your feet?
25 En Ik zal een verbond des vredes met hen maken, en zal het boos gedierte uit het land doen ophouden; en zij zullen zeker wonen in de woestijn, en slapen in de wouden.
25 “I will make a covenant of peace with them and eliminate harmful beasts from the land so that they may live securely in the wilderness and sleep in the woods.
26 Want Ik zal dezelve, en de plaatsen rondom Mijn heuvel, stellen tot een zegen; en Ik zal den plasregen doen nederdalen op zijn tijd, plasregens van zegen zullen er zijn.
26 I will make them and the places around My hill a blessing. And I will cause showers to come down in their season; they will be showers of blessing.
27 En het geboomte des velds zal zijn vrucht geven, en het land zal zijn inkomst geven, en zij zullen zeker zijn in hun land; en zullen weten, dat Ik de HEERE ben, als Ik de disselbomen huns juks zal hebben verbroken, en hen gerukt uit de hand dergenen, die zich van hen deden dienen.
27 Also the tree of the field will yield its fruit and the earth will yield its increase, and they will be secure on their land. Then they will know that I am the Lord, when I have broken the bars of their yoke and have delivered them from the hand of those who enslaved them.
28 En zij zullen den heidenen niet meer ten roof zijn, en het wild gedierte der aarde zal ze niet meer vreten; maar zij zullen zeker wonen, en er zal niemand zijn, die ze verschrikke.
28 They will no longer be a prey to the nations, and the beasts of the earth will not devour them; but they will live securely, and no one will make them afraid.
29 En Ik zal hun een plant van naam verwekken; en zij zullen niet meer weggeraapt worden door honger in het land, en den smaad der heidenen niet meer dragen.
29 I will establish for them a renowned planting place, and they will not again be victims of famine in the land, and they will not endure the insults of the nations anymore.