Al wat den HEERE behaagt, doet Hij, in de hemelen, en op de aarde, in de zeeen en alle afgronden.

Hallelujah! Prijst den Naam des HEEREN, prijst Hem, gij knechten des HEEREN!

Want ik weet, dat de HEERE groot is, en dat onze Heere boven alle goden is.

De afgoden der heidenen zijn zilver en goud, een werk van mensenhanden.

Hij doet dampen opklimmen van het einde der aarde; Hij maakt de bliksemen met den regen; Hij brengt den wind uit Zijn schatkameren voort.

Want de HEERE heeft Zich Jakob verkoren, Israel tot Zijn eigendom.

O HEERE! Uw Naam is in eeuwigheid; HEERE! Uw gedachtenis is van geslacht tot geslacht.

Looft den HEERE, want de HEERE is goed; psalmzingt Zijn Naam, want Hij is liefelijk.

Want de HEERE zal Zijn volk richten, en het zal Hem berouwen over Zijn knechten.

Die de eerstgeborenen van Egypte sloeg, van den mens af tot het vee toe.

Geloofd zij de HEERE uit Sion, Die te Jeruzalem woont. Hallelujah!

Die veel volken sloeg, en machtige koningen doodde;

Sihon, den koning der Amorieten, en Og, den koning van Basan, en al de koninkrijken van Kanaan,

Gij, die staat in het huis des HEEREN, in de voorhoven van het huis onzes Gods!

Hij zond tekenen en wonderen in het midden van u, o Egypte! tegen Farao en tegen al zijn knechten.

En Hij gaf hun land ten erve, ten erve aan Zijn volk Israel.

Gij huis Israels! looft den HEERE; gij huis Aarons! looft den HEERE.

Dat die ze maken, hun gelijk worden, en al wie op hen vertrouwt.

Zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet;

Gij huis van Levi! looft den HEERE; gij die den HEERE vreest! looft den HEERE.

Oren hebben zij, maar horen niet; ook is er geen adem in hun mond.