[ (Psalms 83:19) Opdat zij weten, dat Gij alleen met Uw Naam zijt de HEERE, de Allerhoogste over de ganse aarde. ]

Een lied, een psalm van Asaf. (1a) O God! zwijg niet, houd U niet als doof, en zijt niet stil, o God!

Zij hebben gezegd: Komt, en laat ons hen uitroeien, dat zij geen volk meer zijn; dat aan den naam Israels niet meer gedacht worde.

Doe hun als Midian, als Sisera, als Jabin aan de beek Kison;

Zij maken listiglijk een heimelijken aanslag tegen Uw volk, en beraadslagen zich tegen Uw verborgenen.

Want zie, Uw vijanden maken getier, en Uw haters steken het hoofd op.

De tenten van Edom en der Ismaelieten, Moab en de Hagarenen;

Want zij hebben in het hart te zamen geraadslaagd; tegen U hebben zij een verbond gemaakt;

Die zeiden: Laat ons de schone woningen Gods voor ons in erfelijke bezitting nemen.

Ook heeft zich Assur bij hen gevoegd; zij zijn den kinderen van Lot tot een arm geweest. Sela.

Gebal, en Ammon, en Amalek, Palestina met de inwoners van Tyrus.

Maak hen en hun prinsen als Oreb en als Zeeb, en al hun vorsten als Zebah en als Zalmuna;

Maak hun aangezicht vol schande, opdat zij, o HEERE! Uw Naam zoeken.

Mijn God! maak hen als een wervel, als stoppelen voor den wind.

Die verdelgd zijn te Endor; zij zijn geworden tot drek der aarde.

Laat hen beschaamd en verschrikt wezen tot in eeuwigheid, en laat hen schaamrood worden, en omkomen;

Vervolg hen alzo met Uw onweder, en verschrik hen met Uw draaiwind.

Gelijk het vuur een woud verbrandt, en gelijk de vlam de bergen aansteekt;