11 Bijbelverzen over Dwaling
Meest relevante verzen
Welker paden verkeerd zijn, en afwijkende in hun sporen;
De weg des mensen is gans verkeerd en vreemd; maar het werk des zuiveren is recht.
Want de afwijker is den HEERE een gruwel; maar Zijn verborgenheid is met den oprechte.
Doe de verkeerdheid des monds van u weg, en doe de verdraaidheid der lippen verre van u.
Om u te redden van den kwaden weg, van den man, die verkeerdheden spreekt;
Die in zijn oprechtheid wandelt, vreest den HEERE; maar die afwijkt in zijn wegen, veracht Hem.
Zou ik rein zijn, met een goddeloze weegschaal en met een zak van bedriegelijke weegstenen?
Maar van de vrucht des booms, die in het midden des hofs is, heeft God gezegd: Gij zult van die niet eten, noch die aanroeren, opdat gij niet sterft.
Doet aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt staan tegen de listige omleidingen des duivels.
En hij kwam tot zijn vader, en zeide: Mijn vader! En hij zeide: Zie, hier ben ik; wie zijt gij, mijn zoon? En Jakob zeide tot zijn vader: Ik ben Ezau uw eerstgeborene; ik heb gedaan, gelijk als gij tot mij gesproken hadt; sta toch op, zit, en eet van mijn wildbraad, opdat uw ziel mij zegene. Toen zeide Izak tot zijn zoon: Hoe is dit, dat gij het zo haast gevonden hebt, mijn zoon? En hij zeide: Omdat de HEERE uw God dat heeft doen ontmoeten voor mijn aangezicht.meer informatie
En Izak zeide tot Jakob: Nader toch, dat ik u betaste, mijn zoon! of gij mijn zoon Ezau zelf zijt, of niet. Toen kwam Jakob bij, tot zijn vader Izak, die hem betastte; en hij zeide: De stem is Jakobs stem, maar de handen zijn Ezau's handen. Doch hij kende hem niet, omdat zijn handen harig waren, gelijk zijns broeders Ezau's handen; en hij zegende hem. En hij zeide: Zijt gij mijn zoon Ezau zelf? En hij zeide: Ik ben het! Toen zeide hij: Stel het nabij mij, dat ik van het wildbraad mijns zoons ete, opdat mijn ziel u zegene. En hij stelde het nabij hem, en hij at; hij bracht hem ook wijn, en hij dronk. En zijn vader Izak zeide tot hem: Kom toch bij, en kus mij, mijn zoon! En hij kwam bij, en hij kuste hem; toen rook hij de reuk zijner klederen, en zegende hem; en hij zeide: Zie, de reuk mijns zoons is als de reuk des velds, hetwelk de HEERE gezegend heeft.