13 Bijbelvers over God Die De Schepping Ondersteunt
Meest relevante verzen
Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven te weeg gebracht heeft, is gezeten aan de rechter hand der Majesteit in de hoogste hemelen;
Weet gij de verordeningen des hemels, of kunt gij deszelfs heerschappij op de aarde bestellen? Kunt gij uw stem tot de wolken opheffen, opdat een overvloed van water u bedekke? Kunt gij de bliksemen uitlaten, dat zij henenvaren, en tot u zeggen: Zie, hier zijn wij?meer informatie
Wie heeft de wijsheid in het binnenste gezet? Of wie heeft den zin het verstand gegeven? Wie kan de wolken met wijsheid tellen, en wie kan de flessen des hemels nederleggen?
Loof den HEERE, mijn ziel! O HEERE, mijn God! Gij zijt zeer groot, Gij zijt bekleed met majesteit en heerlijkheid. Hij bedekt Zich met het licht, als met een kleed; Hij rekt den hemel uit als een gordijn. Die Zijn opperzalen zoldert in de wateren, Die van de wolken Zijn wagen maakt, Die op de vleugelen des winds wandelt.meer informatie
Hij maakt Zijn engelen geesten, Zijn dienaars tot een vlammend vuur. Hij heeft de aarde gegrond op haar grondvesten; zij zal nimmermeer noch eeuwiglijk wankelen. Gij hadt ze met den afgrond als een kleed overdekt; de wateren stonden boven de bergen. Van Uw schelden vloden zij, zij haastten zich weg voor de stem Uws donders. De bergen rezen op, de dalen daalden, ter plaatse, die Gij voor hen gegrond hadt. Gij hebt een paal gesteld, dien zij niet overgaan zullen; zij zullen de aarde niet weder bedekken. Die de fonteinen uitzendt door de dalen, dat zij tussen de gebergten henen wandelen. Zij drenken al het gedierte des velds; de woudezels breken er hun dorst mede. Bij dezelve woont het gevogelte des hemels, een stem gevende van tussen de takken. Hij drenkt de bergen uit Zijn opperzalen; de aarde wordt verzadigd van de vrucht Uwer werken. Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten, en het kruid tot dienst des mensen, doende het brood uit de aarde voortkomen. En den wijn, die het hart des mensen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood, dat het hart des mensen sterkt. De bomen des HEEREN worden verzadigd, de cederbomen van Libanon, die Hij geplant heeft; Alwaar de vogeltjes nestelen; des ooievaars huis zijn de dennebomen. De hoge bergen zijn voor de steenbokken; de steenrotsen zijn een vertrek voor de konijnen. Hij heeft de maan gemaakt tot de gezette tijden, de zon weet haar ondergang. Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt: De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken. De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen. De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot den avond toe. Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen. Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote. Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen. Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd. Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
Al wat den HEERE behaagt, doet Hij, in de hemelen, en op de aarde, in de zeeen en alle afgronden. Hij doet dampen opklimmen van het einde der aarde; Hij maakt de bliksemen met den regen; Hij brengt den wind uit Zijn schatkameren voort.
Pe. Gij doet Uw hand open, en verzadigt al wat er leeft, naar Uw welbehagen. Tsade. De HEERE is rechtvaardig in al Zijn wegen, en goedertieren in al Zijn werken.
Worden niet twee musjes om een penningsken verkocht? En niet een van deze zal op de aarde vallen zonder uw Vader. En ook uw haren des hoofds zijn alle geteld.
En Hij is voor alle dingen, en alle dingen bestaan te zamen door Hem;
Want in Hem leven wij, en bewegen ons, en zijn wij; gelijk ook enigen van uw poeten gezegd hebben: Want wij zijn ook Zijn geslacht.
De Geest Gods heeft mij gemaakt, en de adem des Almachtigen heeft mij levend gemaakt.
Uw gerechtigheid is als de bergen Gods; Uw oordelen zijn een grote afgrond; HEERE! Gij behoudt mensen en beesten.
Nochtans hebben wij maar een God, den Vader, uit Welken alle dingen zijn, en wij tot Hem; en maar een Heere, Jezus Christus, door Welken alle dingen zijn, en wij door Hem.
Voortaan al de dagen der aarde zullen zaaiing en oogst, en koude en hitte, en zomer en winter, en dag en nacht, niet ophouden.
Maar de hemelen, die nu zijn, en de aarde, zijn door hetzelfde woord als een schat weggelegd, en worden ten vure bewaard tegen den dag des oordeels, en der verderving der goddeloze mensen.