19 Bijbelvers over Mensen Die Bezoeken
Meest relevante verzen
Spaar uw voet van het huis uws naasten, opdat hij niet zat van u worde, en u hate.
En Dina, de dochter van Lea, die zij Jakob gebaard had, ging uit, om de dochteren van dat land te bezien.
En het geschiedde ten zelven tijde, dat Juda van zijn broederen aftoog, en hij keerde in tot een man van Adullam, wiens naam was Hira.
Toen keerde Joram, de koning wederom, opdat hij zich te Jizreel helen liet van de slagen, die hem de Syriers te Rama geslagen hadden, als hij streed tegen Hazael den koning van Syrie; en Ahazia, de zoon van Jehoram, de koning van Juda, kwam af, om Joram, den zoon van Achab, te Jizreel te bezien, want hij was krank.
Toen reed Jehu, en toog naar Jizreel; want Joram lag aldaar; en Ahazia, de koning van Juda, was afgekomen, om Joram te bezien.
En Absalom zeide tot Joab: Zie, ik heb tot u gezonden, zeggende: Kom herwaarts, dat ik u tot den koning zende, om te zeggen: Waarom ben ik van Gesur gekomen? Het ware mij goed, dat ik nog daar ware; nu dan, laat mij het aangezicht des konings zien; is er dan nog een misdaad in mij, zo dode hij mij.
En op dit betrouwen wilde ik te voren tot u komen, opdat gij een tweede genade zoudt hebben;
O HEERE! Gij weet het, gedenk mijner, en bezoek mij, en wreek mij van mijn vervolgers; neem mij niet weg in Uw lankmoedigheid over hen; weet, dat ik om Uwentwil versmaadheid drage.
Ik was naakt, en gij hebt Mij gekleed; Ik ben krank geweest, en gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis, en gij zijt tot Mij gekomen.
En wanneer hebben wij U krank gezien, of in de gevangenis, en zijn tot U gekomen?
Ik was een vreemdeling; en gij hebt Mij niet geherbergd; naakt, en gij hebt Mij niet gekleed; krank, en in de gevangenis, en gij hebt Mij niet bezocht.
Allen tijd in mijn gebeden biddende, of mogelijk mij nog te eniger tijd goede gelegenheid gegeven werd, door den wil van God, om tot ulieden te komen.
En ik, broeders, als ik tot u ben gekomen, ben niet gekomen met uitnemendheid van woorden, of van wijsheid, u verkondigende de getuigenis van God.
En wanneer ik daar zal gekomen zijn, zal ik hen, die gij zult bekwaam achten door brieven, zenden, om uw gave naar Jeruzalem over te dragen.
Doch ik zal tot u komen, wanneer ik Macedonie zal doorgegaan zijn, (want ik zal door Macedonie gaan);
Maar ik heb dit bij mijzelven voorgenomen, dat ik niet wederom in droefheid tot u komen zou.
Want gij weet zelven, broeders, onzen ingang tot u, dat die niet ijdel is geweest;