12 Bijbelvers over Op Ezels Rijden
Meest relevante verzen
En hij zag een wagen, een paar ruiters, een wagen met ezels, een wagen met kemels; en hij merkte zeer nauw op, met grote opmerking.
De ezelin nu zeide tot Bileam: Ben ik niet uw ezelin, op welke gij gereden hebt van toen af, dat gij mijn heer geweest zijt, tot op dezen dag? Ben ik ooit gewend geweest u alzo te doen? Hij dan zeide: Neen!
Het geschiedde nu, toen zij op den ezel reed, en dat zij afkwam in het verborgene des bergs, en ziet, David en zijn mannen kwamen af haar tegemoet, en zij ontmoette hen.
Abigail nu haastte, en maakte zich op, en zij reed op een ezel, met haar vijf jonge maagden, die haar voetstappen nawandelden; zij dan volgde de boden van David na, en zij werd hem ter huisvrouw.
En de koning zeide tot Ziba: Wat zult gij daarmede? En Ziba zeide: De ezels zijn voor het huis des konings, om op te rijden en het brood en de zomervruchten, om te eten voor de jongens; en de wijn, opdat de moeden in de woestijn drinken.
Verheug u zeer, gij dochter Sions! juich, gij dochter Jeruzalems! Ziet, uw Koning zal u komen, rechtvaardig, en Hij is een Heiland; arm, en rijdende op een ezel, en op een veulen, een jong der ezelinnen.
Zegt der dochter Sions: Zie, uw Koning komt tot u, zachtmoedig en gezeten op een ezelin en een veulen, zijnde een jong ener jukdragende ezelin.
Vrees niet, gij dochter Sions, zie, uw Koning komt, zittende op het veulen ener ezelin.
Brachten de ezelin en het veulen, en legden hun klederen op dezelve, en zetten Hem daarop.
En zij brachten hetzelve tot Jezus. En hun klederen op het veulen geworpen hebbende, zetten zij Jezus daarop.
En zij brachten het veulen tot Jezus, en wierpen hun klederen daarop; en Hij zat op hetzelve.