27 Bijbelvers over Volkstelling

Meest relevante verzen

Lukas 2:1-2

En het geschiedde in diezelfde dagen, dat er een gebod uitging van den Keizer Augustus, dat de gehele wereld beschreven zou worden. Deze eerste beschrijving geschiedde, als Cyrenius over Syrie stadhouder was.

Numberi 3:40

En de HEERE zeide tot Mozes: Tel alle eerstgeborenen, wat mannelijk is onder de kinderen Israels, van een maand oud en daarboven; en neem het getal hunner namen op.

Richteren 21:9

Want het volk werd geteld, en ziet, er was niemand van de inwoners van Jabes in Gilead.

1 Samuël 11:8

En hij telde hen te Bezek; en van de kinderen Israels waren driehonderd duizend, en van de mannen van Juda dertig duizend.

1 Samuël 13:15

Toen maakte zich Samuel op, en hij ging op van Gilgal naar Gibea-Benjamins; en Saul telde het volk, dat bij hem gevonden werd, omtrent zeshonderd man.

Jesaja 33:18

Uw hart zal de verschrikking overdenken, zeggende: Waar is de schrijver? Waar is de betaalsheer? Waar is hij, die de torens telt?

1 Kronieken 27:24

Joab, de zoon van Zeruja, had begonnen te tellen, maar hij voleindde het niet, omdat er deshalve een grote toorn over Israel gekomen was; daarom is het getal niet opgebracht in de rekening der kronieken van den koning David.

1 Kronieken 21:6

Doch Levi en Benjamin telde hij onder dezelve niet; want des konings woord was Joab een gruwel.

Ezra 2:2-67

Dewelken kwamen met Zerubbabel, Jesua, Nehemia, Seraja, Reelaja, Mordechai, Bilsan, Mizpar, Bigvai, Rehum en Baena. Dit is het getal der mannen des volks van Israel. De kinderen van Paros, twee duizend honderd twee en zeventig. De kinderen van Sefatja, driehonderd twee en zeventig.meer informatie
De kinderen van Arach, zevenhonderd vijf en zeventig. De kinderen van Pahath-Moab, van de kinderen van Jesua-Joab, twee duizend achthonderd en twaalf. De kinderen van Elam, duizend tweehonderd vier en vijftig. De kinderen van Zatthu, negenhonderd zestig. De kinderen van Zakkai, zevenhonderd zestig. De kinderen van Bani, zeshonderd twee en veertig. De kinderen van Bebai, zeshonderd drie en twintig. De kinderen van Azgad, duizend tweehonderd twee en twintig. De kinderen van Adonikam, zeshonderd zes en zestig. De kinderen van Bigvai, twee duizend zes en vijftig. De kinderen van Adin, vierhonderd vier en vijftig. De kinderen van Ater, van Hizkia, acht en negentig. De kinderen van Bezai, driehonderd drie en twintig. De kinderen van Jora, honderd en twaalf. De kinderen van Hasum, tweehonderd drie en twintig. De kinderen van Gibbar, vijf en negentig. De kinderen van Bethlehem, honderd drie en twintig. De mannen van Netofa, zes en vijftig. De mannen van Anathoth, honderd acht en twintig. De kinderen van Azmaveth, twee en veertig. De kinderen van Kirjath-Arim, Cefira en Beeroth, zevenhonderd drie en veertig. De kinderen van Rama en Gaba, zeshonderd een en twintig. De mannen van Michmas, honderd twee en twintig. De mannen van Beth-El en Ai, tweehonderd drie en twintig. De kinderen van Nebo, twee en vijftig. De kinderen van Magbis, honderd zes en vijftig. De kinderen van den anderen Elam, duizend tweehonderd vier en vijftig. De kinderen van Harim, driehonderd en twintig. De kinderen van Lod, Hadid en Ono, zevenhonderd vijf en twintig. De kinderen van Jericho, driehonderd vijf en veertig. De kinderen van Senaa, drie duizend zeshonderd en dertig. De priesters. De kinderen van Jedaja, van het huis van Jesua, negenhonderd drie en zeventig. De kinderen van Immer, duizend twee en vijftig. De kinderen van Pashur, duizend tweehonderd zeven en veertig. De kinderen van Harim, duizend en zeventien. De Levieten. De kinderen van Jesua en Kadmiel, van de kinderen van Hodavja, vier en zeventig. De zangers. De kinderen van Asaf honderd acht en twintig. De kinderen der poortiers. De kinderen van Sallum, de kinderen van Ater, de kinderen van Talmon, de kinderen van Akkub, de kinderen van Hatita, de kinderen van Sobai; deze allen waren honderd negen en dertig. De Nethinim. De kinderen van Ziha, de kinderen van Hasufa, de kinderen van Tabbaoth; De kinderen van Keros, de kinderen van Siaha, de kinderen van Padon; De kinderen van Lebana, de kinderen van Hagaba, de kinderen van Akkub; De kinderen van Hagab, de kinderen van Samlai, de kinderen van Hanan; De kinderen van Giddel, de kinderen van Gahar, de kinderen van Reaja; De kinderen van Rezin, de kinderen van Nekoda, de kinderen van Gazzam; De kinderen van Uza, de zonen van Paeah, de kinderen van Bezai; De kinderen van Asna, de kinderen der Mehunim, de kinderen der Nefusim; De kinderen van Bakbuk, de kinderen van Hakufa, de kinderen van Harhur; De kinderen van Bazluth, de kinderen van Mehida, de kinderen van Harsa; De kinderen van Barkos, de kinderen van Sisera, de kinderen van Thamah; De kinderen van Neziah, de kinderen van Hatifa. De kinderen der knechten van Salomo. De kinderen van Sotai, de kinderen van Sofereth, de kinderen van Peruda; De kinderen van Jaala, de kinderen van Darkon, de kinderen van Giddel; De kinderen van Sefatja, de kinderen van Hattil, de kinderen van Pocheret-Hazebaim, de kinderen van Ami. Al de Nethinim, en de kinderen der knechten van Salomo, waren driehonderd twee en negentig. Dezen togen ook op van Tel-melah, Tel-harsa, Cherub, Addan en Immer; doch zij konden hunner vaderen huis en hun zaad niet bewijzen, of zij uit Israel waren. De kinderen van Delaja, de kinderen van Tobia, de kinderen van Nekoda, zeshonderd twee en vijftig. En van de kinderen der priesteren, de kinderen van Habaja, de kinderen van Koz, de kinderen van Barzillai, die van de dochteren van Barzillai, den Gileadiet, een vrouw genomen had, en naar hun naam genoemd was. Dezen zochten hun register, onder degenen, die in het geslachtsregister gesteld waren, maar zij werden niet gevonden; daarom werden zij als onreinen van het priesterdom geweerd. En Hattirsatha zeide tot hen, dat zij van de heiligste dingen niet zouden eten, totdat er een priester stond met urim en met thummim. Deze ganse gemeente te zamen was twee en veertig duizend driehonderd en zestig. Behalve hun knechten en hun maagden, die waren zeven duizend driehonderd zeven en dertig; en zij hadden tweehonderd zangers en zangeressen. Hun paarden waren zevenhonderd zes en dertig; hun muildieren, tweehonderd vijf en veertig; Hun kemelen, vierhonderd vijf en dertig; de ezelen, zes duizend zevenhonderd en twintig.

Lukas 2:2

Deze eerste beschrijving geschiedde, als Cyrenius over Syrie stadhouder was.

Lukas 2:3

En zij gingen allen om beschreven te worden, een iegelijk naar zijn eigen stad.

Lukas 2:5

Om beschreven te worden met Maria, zijn ondertrouwde vrouw, welke bevrucht was.

Handelingen 5:37

Na hem stond op Judas, de Galileer in de dagen der beschrijving, en maakte veel volks afvallig achter zich; en deze is ook vergaan, en allen, die hem gehoor gaven, zijn verstrooid geworden.

Numberi 1:2-46

Neem op de som van de gehele vergadering der kinderen Israels, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van al wat mannelijk is, hoofd voor hoofd. Van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire in Israel uittrekken; die zult gij tellen naar hun heiren, gij en Aaron. En met ulieden zullen zijn van elken stam een man, die een hoofdman is over het huis zijner vaderen.meer informatie
Deze zijn nu de namen der mannen, die bij u staan zullen: van Ruben, Elizur, de zoon van Sedeur. Van Simeon, Selumiel, de zoon van Zurisaddai. Van Juda, Nahesson, de zoon van Amminadab. Van Issaschar, Nethaneel, de zoon van Zuar. Van Zebulon, Eliab, de zoon van Helon. Van de kinderen van Jozef: van Efraim, Elisama, de zoon van Ammihud; van Manasse, Gamaliel, de zoon van Pedazur. Van Benjamin, Abidan, de zoon van Gideoni. Van Dan, Ahiezer, de zoon van Ammisaddai. Van Aser, Pagiel, de zoon van Ochran. Van Gad, Eljasaf, de zoon van Dehuel. Van Nafthali, Ahira, de zoon van Enan. Dezen waren de geroepenen der vergadering, de oversten der stammen hunner vaderen; zij waren de hoofden der duizenden van Israel. Toen namen Mozes en Aaron die mannen, welken met namen uitgedrukt zijn. En zij verzamelden de gehele vergadering, op den eersten dag der tweede maand; en die verklaarden hun afkomst, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van die twintig jaren oud was en daarboven, hoofd voor hoofd. Gelijk als de HEERE Mozes geboden had, zo heeft hij hen geteld in de woestijn van Sinai. Zo waren de zonen van Ruben, den eerstgeborene van Israel, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, hoofd voor hoofd, al wat mannelijk was, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken; Hun getelden van den stam van Ruben waren zes en veertig duizend en vijfhonderd. Van de zonen van Simeon, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, zijn getelden, in het getal der namen, hoofd voor hoofd, al wat mannelijk was, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken; Hun getelden van den stam van Simeon waren negen en vijftig duizend en driehonderd. Van de zonen van Gad, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken. Waren hun getelden van den stam van Gad vijf en veertig duizend zeshonderd en vijftig. Van de zonen van Juda, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken, Waren hun getelden van den stam van Juda vier en zeventig duizend en zeshonderd. Van de zonen van Issaschar, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken, Waren hun getelden van den stam van Issaschar vier en vijftig duizend en vierhonderd. Van de zonen van Zebulon, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken, Waren hun getelden van den stam van Zebulon zeven en vijftig duizend en vierhonderd. Van de zonen van Jozef: van de zonen van Efraim, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken, Waren hun getelden van den stam van Efraim veertig duizend en vijfhonderd; Van de zonen van Manasse, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken, Waren hun getelden van den stam van Manasse twee en dertig duizend en tweehonderd. Van de zonen van Benjamin, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken, Waren hun getelden van den stam van Benjamin vijf en dertig duizend en vierhonderd. Van de zonen van Dan, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken, Waren hun getelden van den stam van Dan twee en zestig duizend en zevenhonderd. Van de zonen van Aser, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken, Waren hun getelden van den stam van Aser een en veertig duizend en vijfhonderd. Van de zonen van Nafthali, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken, Waren hun getelden van den stam van Nafthali drie en vijftig duizend en vierhonderd. Dezen zijn de getelden, welke Mozes geteld heeft, en Aaron, en de oversten van Israel; twaalf mannen waren zij, elk over het huis zijner vaderen. Alzo waren al de getelden der zonen van Israel, naar het huis hunner vaderen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die in Israel ten heire uittrokken, Al de getelden dan waren zeshonderd drie duizend vijfhonderd en vijftig.

Numberi 26:2-4

Neem de som van de gehele vergadering der kinderen Israels op, van twintig jaren oud en daarboven, naar het huis hunner vaderen, al wie ten heire in Israel uittrekt. Mozes dan en Eleazar, de priester, spraken hen aan, in de vlakke velden van Moab, aan de Jordaan van Jericho, zeggende: Dat men opneme van twintig jaren oud en daarboven; gelijk als de HEERE Mozes geboden had, en den kinderen Israels, die uit Egypteland uitgetogen waren.

Numberi 26:63

Dat zijn de getelden van Mozes en Eleazar, den priester, die de kinderen Israels telden in de vlakke velden van Moab, aan de Jordaan van Jericho.

Numberi 26:64

En onder dezen was niemand uit de getelden van Mozes en Aaron, den priester, als zij de kinderen Israels telden in de woestijn van Sinai.

1 Samuël 15:4

Dit verkondigde Saul het volk, en hij telde hen te Telaim, tweehonderd duizend voetvolks, en tien duizend mannen van Juda.

2 Samuël 24:1-2

En de toorn des HEEREN voer voort te ontsteken tegen Israel; en Hij porde David aan tegen henlieden, zeggende: Ga, tel Israel en Juda. De koning dan zeide tot Joab, den krijgsoverste, die bij hem was: Trek nu om, door alle stammen van Israel, van Dan tot Ber-seba toe, en tel het volk, opdat ik het getal des volks wete.

2 Samuël 24:4

Doch des konings woord nam de overhand tegen Joab, en tegen de oversten des heirs. Alzo toog Joab uit, met de oversten des heirs, van des konings aangezicht, om het volk Israel te tellen.

1 Kronieken 21:1-2

Toen stond de satan op tegen Israel, en hij porde David aan, dat hij Israel telde. En David zeide tot Joab en tot de oversten des volks: Gaat heen, telt Israel van Ber-seba tot Dan toe, en brengt hen tot mij, dat ik hun getal wete.

1 Kronieken 27:1-24

Dit nu zijn de kinderen Israels naar hun getal, de hoofden der vaderen, en de oversten der duizenden en der honderden, met hun ambtlieden, den koning dienende in alle zaken der verdelingen, aangaande en afgaande van maand tot maand in al de maanden des jaars; elke verdeling was vier en twintig duizend. Over de eerste verdeling in de eerste maand was Jasobam, de zoon van Zabdiel; en in zijn verdeling waren er vier en twintig duizend. Hij was uit de kinderen van Perez, het hoofd van al de oversten der heiren in de eerste maand.meer informatie
En over de verdeling in de tweede maand was Dodai, de Ahohiet, en over zijn verdeling was Mikloth ook voorganger; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. De derde overste des heirs in de derde maand was Benaja, de zoon van Jojada, den opperambtman; die was het hoofd; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. Deze Benaja was een held van de dertig, en over de dertig; en over zijn verdeling was Ammizabad, zijn zoon. De vierde, in de vierde maand, was Asahel, de broeder van Joab, en na hem Zebadja, zijn zoon; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. De vijfde, in de vijfde maand, was Samhuth, de Jizrahiet, de overste; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. De zesde, in de zesde maand, was Ira, de zoon van Ikkes, de Thekoiet; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. De zevende, in de zevende maand, was Helez, de Peloniet, uit de kinderen van Efraim; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. De achtste, in de achtste maand, was Sibbechai, de Husathiet, van de Zerahieten; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. De negende, in de negende maand, was Abiezer, de Anathothiet; van de Benjaminieten; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. De tiende, in de tiende maand, was Maharai, de Nethofathiet, van de Zerahieten; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. De elfde, in de elfde maand, was Benaja, de Pirhathoniet, van de kinderen van Efraim; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. De twaalfde, in de twaalfde maand, was Heldai, de Nethofathiet, van Othniel; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. Doch over de stammen van Israel waren dezen: over de Rubenieten was Eliezer, de zoon van Zichri, voorganger; over de Simeonieten was Sefatja, de zoon van Maacha; Over de Levieten was Hasabja, de zoon van Kemuel; over de Aaronieten was Zadok; Over Juda was Elihu, uit de broederen van David; over Issaschar was Omri, de zoon van Michael; Over Zebulon was Jismaja, de zoon van Obadja; over Nafthali was Jerimoth, de zoon van Azriel; Over de kinderen van Efraim was Hosea, de zoon van Azarja; over den halven stam van Manasse was Joel, de zoon van Pedaja; Over half Manasse, in Gilead, was Jiddo, de zoon van Zecharja; over Benjamin was Jaasiel, de zoon van Abner; Over Dan was Azarel, de zoon van Jeroham. Dezen waren de oversten der stammen van Israel. Maar David nam het getal van die niet op, die twintig jaren oud en daar beneden waren; omdat de HEERE gezegd had, dat Hij Israel vermenigvuldigen zou als de sterren des hemels. Joab, de zoon van Zeruja, had begonnen te tellen, maar hij voleindde het niet, omdat er deshalve een grote toorn over Israel gekomen was; daarom is het getal niet opgebracht in de rekening der kronieken van den koning David.

Lukas 2:1-5

En het geschiedde in diezelfde dagen, dat er een gebod uitging van den Keizer Augustus, dat de gehele wereld beschreven zou worden. Deze eerste beschrijving geschiedde, als Cyrenius over Syrie stadhouder was. En zij gingen allen om beschreven te worden, een iegelijk naar zijn eigen stad.meer informatie
En Jozef ging ook op van Galilea, uit de stad Nazareth, naar Judea, tot de stad Davids, die Bethlehem genaamd wordt, (omdat hij uit het huis en geslacht van David was); Om beschreven te worden met Maria, zijn ondertrouwde vrouw, welke bevrucht was.

Numberi 1:2

Neem op de som van de gehele vergadering der kinderen Israels, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van al wat mannelijk is, hoofd voor hoofd.

Numberi 26:1

Het geschiedde nu na die plaag, dat de HEERE sprak tot Mozes, en tot Eleazar, den zoon van Aaron, den priester, zeggende:

2 Samuël 24:2

De koning dan zeide tot Joab, den krijgsoverste, die bij hem was: Trek nu om, door alle stammen van Israel, van Dan tot Ber-seba toe, en tel het volk, opdat ik het getal des volks wete.

Knowing Jesus Everyday

Never miss a post

Public domain