15 Bijbelvers over Zoogdieren
Meest relevante verzen
En God maakte het wild gedierte der aarde naar zijn aard, en het vee naar zijn aard, en al het kruipend gedierte des aardbodems naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.
En God schiep de grote walvissen, en alle levende wremelende ziel, welke de wateren overvloediglijk voortbrachten, naar haar aard; en alle gevleugeld gevogelte naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.
Alle vlees is niet hetzelfde vlees; maar een ander is het vlees der mensen, en een ander is het vlees der beesten, en een ander der vissen, en een ander der vogelen.
Zo had Adam genoemd de namen van al het vee, en van het gevogelte des hemels, en van al het gedierte des velds; maar voor de mens vond hij geen hulpe, die als tegen hem over ware.
Al wat zich roert, dat levend is, zij u tot spijze; Ik heb het u al gegeven, gelijk het groene kruid.
In hetwelk waren al de viervoetige dieren der aarde, en de wilde, en de kruipende dieren, en de vogelen des hemels.
Een os kent zijn bezitter, en een ezel de krib zijns heren; maar Israel heeft geen kennis, Mijn volk verstaat niet.
Maar dezen, hetgeen zij niet weten, dat lasteren zij; en hetgeen zij natuurlijk, als de onredelijke dieren, weten, in hetzelve verderven zij zich.
En waarlijk, vraag toch de beesten, en elkeen van die zal het u leren; en het gevogelte des hemels, dat zal het u te kennen geven.
Te dezen dage zal de HEERE u besluiten in mijn hand, en ik zal u slaan, en ik zal uw hoofd van u wegnemen, en ik zal de dode lichamen van der Filistijnen leger dezen dag aan de vogelen des hemels, en aan de beesten des velds geven; en de ganse aarde zal weten, dat Israel een God heeft.
Zo ik, naar den mens, tegen de beesten gevochten heb te Efeze, wat nuttigheid is het mij, indien de doden niet opgewekt worden? Laat ons eten en drinken, want morgen sterven wij.
De rechtvaardige kent het leven van zijn beest; maar de barmhartigheden der goddelozen zijn wreed.
Een uit hen, zijnde hun eigen profeet, heeft gezegd: De Kretensen zijn altijd leugenachtig, kwade beesten, luie buiken.
Maar dezen, als onredelijke dieren, die de natuur volgen, en voortgebracht zijn om gevangen en gedood te worden, dewijl zij lasteren, hetgeen zij niet verstaan, zullen in hun verdorvenheid verdorven worden;