'Afgronden' in de Bijbel
De afgronden hebben hen bedekt; zij zijn in de diepten gezonken als een steen.
En door het geblaas van Uw neus zijn de wateren opgehoopt geworden; de stromen hebben overeind gestaan, als een hoop; de afgronden zijn stof geworden in het hart der zee.
Hij vergadert de wateren der zee als op een hoop; Hij stelt den afgronden schatkameren.
Gij, Die mij veel benauwdheden en kwaden hebt doen zien, zult mij weder levend maken, en zult mij weder ophalen uit de afgronden der aarde.
De wateren zagen U, o God! de wateren zagen U, zij beefden; ook waren de afgronden beroerd.
Hij kliefde de rotsstenen in de woestijn, en drenkte hen overvloedig, als uit afgronden.
En Hij schold de Schelfzee, zodat zij verdroogde, en Hij deed hen wandelen door de afgronden, als door een woestijn.
Zij rijzen op naar den hemel; zij dalen neder tot in de afgronden; hun ziel versmelt van angst.
Al wat den HEERE behaagt, doet Hij, in de hemelen, en op de aarde, in de zeeen en alle afgronden.
Looft den HEERE, van de aarde; gij walvissen en alle afgronden!
Door Zijn wetenschap zijn de afgronden gekloofd, en de wolken druipen dauw.
Ik was geboren, als de afgronden nog niet waren, als nog geen fonteinen waren, zwaar van water;
Die hen leidde door de afgronden; als een paard in de woestijn, struikelden zij niet.