'Beefden' in de Bijbel
En er was een beving in het leger, op het veld en onder het ganse volk; de bezetting en de verdervers beefden ook zelven; ja, het land werd beroerd, want het was een beving Gods.
Toen verzamelden zich tot mij allen, die voor de woorden van den God Israels beefden, om de overtreding der weggevoerden; doch ik bleef verbaasd zitten tot aan het avondoffer.
De wateren zagen U, o God! de wateren zagen U, zij beefden; ook waren de afgronden beroerd.
De eilanden zagen het, en zij vreesden; de einden der aarde beefden; zij naderden en kwamen toe;
Ik zag de bergen aan, en ziet, zij beefden; en al de heuvelen schudden.
En vanwege de grootheid, die Hij hem gegeven had, beefden en sidderden alle volken, natien en tongen voor hem; dien hij wilde, doodde hij, en dien hij wilde, behield hij in het leven, en dien hij wilde, verhoogde hij, en dien hij wilde, vernederde hij.