'Bethanie' in de Bijbel
En hen verlatende, ging Hij van daar uit de stad, naar Bethanie, en overnachtte aldaar.
En toen zij Jeruzalem genaakten, te Beth-fage en Bethanie, aan den Olijfberg, zond Hij twee van Zijn discipelen uit,
En Jezus kwam binnen Jeruzalem, en in den tempel; en als Hij alles rondom bezien had, en het nu avondstond was, ging Hij uit naar Bethanie met de twaalven.
En des anderen daags, als zij uit Bethanie gingen, hongerde Hem.
En als Hij te Bethanie was, in het huis van Simon, den melaatse, daar Hij aan tafel zat, kwam een vrouw, hebbende een albasten fles met zalf van onvervalsten nardus, van groten prijs; en de albasten fles gebroken hebbende, goot die op Zijn hoofd.
En het geschiedde, als Hij nabij Beth-fage en Bethanie gekomen was, aan den berg, genaamd den Olijfberg, dat Hij twee van Zijn discipelen uitzond,
En Hij leidde hen buiten tot aan Bethanie, en Zijn handen opheffende, zegende Hij hen.
En er was een zeker man krank, genaamd Lazarus, van Bethanie, uit het vlek van Maria en haar zuster Martha.
(Bethanie nu was nabij Jeruzalem, omtrent vijftien stadien van daar.)
Jezus dan kwam zes dagen voor het pascha te Bethanie, daar Lazarus was, die gestorven was geweest, welken Hij opgewekt had uit de doden.