'Deedt' in de Bijbel
Ook gebood mij de HEERE ter zelver tijd, dat ik u inzettingen en rechten leren zou; opdat gij die deedt in dat land, naar hetwelk gij doortrekt, om dat te erven.
Want Gij omgorddet mij met kracht ten strijde; Gij deedt onder mij nederbukken, die tegen mij opstonden.
Want omdat gijlieden ten eerste dit niet deedt, heeft de HEERE, onze God, onder ons een scheur gedaan, omdat wij Hem niet gezocht hebben naar het recht.
Want Gij omgorddet mij met kracht ten strijde; Gij deedt onder mij nederbukken, die tegen mij opstonden.
Gij deedt een oordeel horen uit den hemel; de aarde vreesde en werd stil,
Toen Gij vreselijke dingen deedt, die wij niet verwachtten; Gij kwaamt neder, van Uw aangezicht vervloten de bergen.
Zodat het de HEERE niet meer kon verdragen, vanwege de boosheid uwer handelingen, vanwege de gruwelen, die gij deedt; daarom is uw land geworden tot een woestheid, en tot ontzetting, en tot een vloek, dat er niemand in woont, gelijk het is te dezen dage;
En tot Hem kwamen Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeus, zeggende: Meester! wij wilden wel, dat Gij ons deedt, zo wat wij begeren zullen.