20 gebeurtenissen in 1 vertaling

'Elkana' in de Bijbel

En de zonen van Korah waren: Assir, en Elkana, en Abiasaf; dat zijn de huisgezinnen der Korachieten.

VersbegrippenAaron, Voorouders En GenealogieGenoemde Zusters

Daar was een man van Ramathaim-Zofim, van het gebergte van Efraim, wiens naam was Elkana, een zoon van Jerocham, den zoon van Elihu, den zoon van Tochu, den zoon van Zuf, een Efrathiet.

VersbegrippenGrootvaders

En het geschiedde op dien dag, als Elkana offerde, zo gaf hij aan Peninna, zijn huisvrouw, en aan al haar zonen en haar dochteren, delen.

Toen zeide Elkana, haar man: Hanna, waarom weent gij, en waarom eet gij niet, en waarom is uw hart kwalijk gesteld? Ben ik u niet beter dan tien zonen?

VersbegrippenVerdrietHuilenDe Plicht Van EchtgenotenTien MensenGoede MensenWaarom Doe Je Dit?

En zij stonden des morgens vroeg op, en zij aanbaden voor het aangezicht des HEEREN, en zij keerden weder, en kwamen tot hun huis te Rama. En Elkana bekende zijn huisvrouw Hanna, en de HEERE gedacht aan haar.

VersbegrippenGodsvrucht 's Ochtends1 LichaamVroeg OpstaanSex Binnen Het HuwelijkGod Onthoudt Zijn MensenHuwelijksseks tussenZij Die Vroeg OpstondenIndividuen Die Naar Huis GaanVroeg Opstaan

En die man, Elkana toog op met zijn ganse huis, om den HEERE te offeren het jaarlijkse offer, en zijn gelofte.

VersbegrippenElk Jaar

En Elkana, haar man, zeide tot haar: Doe, wat goed is in uw ogen; blijf, totdat gij hem zult gespeend hebben; de HEERE bevestige naar Zijn woord! Alzo bleef de vrouw, en zoogde haar zoon, totdat zij hem speende.

VersbegrippenBorsten, Zogende Moeders

Daarna ging Elkana naar Rama in zijn huis; maar de jongeling was den HEERE dienende voor het aangezicht van den priester Eli.

VersbegrippenIndividuen Die Naar Huis Gaan

En Eli zegende Elkana, en zijn huisvrouw, en zeide: De HEERE geve u zaad uit deze vrouw voor de bede, die zij den HEERE afgebeden heeft. En zij gingen naar zijn plaats.

VersbegrippenZegeningenIndividuen Die Naar Huis GaanOverdaadMensen Die Anderen ZegenenLente

Zijn zoon Elkana; en zijn zoon Ebjasaf; en zijn zoon Assir;

De kinderen van Elkana nu waren Amasia en Ahimoth.

Elkana; dezes zoon was Elkana; zijn zoon was Zofai; en zijn zoon was Nahath;

Den zoon van Elkana, den zoon van Jeroham, den zoon van Eliel, den zoon van Toah,

Den zoon van Zuf, den zoon van Elkana, den zoon van Mahath, den zoon van Amasai,

Den zoon van Elkana, den zoon van Joel, den zoon van Azarja, den zoon van Zefanja,

En Obadja, de zoon van Semaja, den zoon van Galal, den zoon van Jeduthun; en Berechja, de zoon van Asa, den zoon van Elkana, woonachtig in de dorpen der Netofathieten.

Elkana, en Jissia, en Azareel, en Joezer, en Jasobam, de Korahieten;

En Berechja en Elkana waren poortiers der ark.

En Zichri, een geweldig man van Efraim, sloeg Maaseja, den zoon des konings, dood, en Azirkam, den huisoverste, mitsgaders Elkana, den tweede na den koning.

Zoekresultaten op Versies

Alle versies

Zoekresultaten op Boek

Alle Boeken

Public domain