'Groten' in de Bijbel
En ziet, Davids knechten en Joab kwamen van een bende, en brachten met zich een groten roof. Abner nu was niet bij David te Hebron; want hij had hem laten gaan, en hij was gegaan in vrede.
En Ik ben met u geweest, overal, waar gij gegaan zijt, en heb al uw vijanden voor uw aangezicht uitgeroeid; en Ik heb u een groten naam gemaakt, als den naam der groten, die op de aarde zijn.
En hij nam de kroon haars konings van zijn hoofd af, welker gewicht was een talent gouds, met edelgesteente, en zij werd op Davids hoofd gezet; ook voerde hij uit een zeer groten roof der stad.
Daarna haatte haar Amnon met een zeer groten haat; want de haat, waarmede hij haar haatte, was groter dan de liefde, waarmede hij haar had liefgehad; en Amnon zeide tot haar: Maak u op, ga weg.
Absalom nu ontmoette voor het aangezicht der knechten Davids; en Absalom reed op een muildier; en als het muildier kwam onder de dichte takken van een groten eik, zo werd zijn hoofd vast aan den eik, dat hij hangen bleef tussen den hemel en tussen de aarde, en het muildier, dat onder hem was, ging door.
En zij namen Absalom, en wierpen hem in het woud, in een groten kuil, en stelden op hem een zeer groten steenhoop; en gans Israel vluchtte, een iegelijk naar zijn tent.
Als zij nu waren bij den groten steen, die bij Gibeon is, zo kwam Amasa voor hun aangezicht. En Joab was omgord over zijn kleed, dat hij aan had, en daarop was een gordel, daar het zwaard aan vastgemaakt was op zijn lenden in zijn schede; en als hij voortging, zo viel het uit.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (3)
- Exodus (1)
- Leviticus (7)
- Deuteronomium (3)
- Jozua (6)
- Richteren (2)
- 1 Samuël (11)
- 2 Samuël (7)
- 1 Koningen (4)
- 2 Koningen (7)
- 1 Kronieken (3)
- 2 Kronieken (6)
- Ezra (2)
- Nehemia (3)
- Esther (2)
- Job (2)
- Psalmen (10)
- Spreuken (3)
- Hooglied (1)
- Jesaja (4)
- Jeremia (5)
- Ezechiël (9)
- Daniël (3)
- Amos (1)
- Jona (3)
- Nahum (1)
- Zacharia (3)