'Havila' in de Bijbel
De naam der eerste rivier is Pison; deze is het, die het ganse land van Havila omloopt, waar het goud is.
En de zonen van Cusch zijn: Seba en Havila, en Sabta, en Raema, en Sabtecha. En de zonen van Raema zijn: Scheba en Dedan.
En Ofir, en Havila, en Jobab; deze allen waren zonen van Joktan.
En zij woonden van Havila tot Sur toe, hetwelk tegenover Egypte is, daar gij gaat naar Assur; hij heeft zich nedergeslagen voor het aangezicht van al zijn broederen.
Toen sloeg Saul de Amalekieten van Havila af, tot daar gij komt te Sur, dat voor aan Egypte is.
En de kinderen van Cusch waren Seba, en Havila, en Sabta, en Raema, en Sabtecha; en de kinderen van Raema waren Scheba en Dedan.
En Ofir, en Havila, en Jobab. Alle dezen waren zonen van Joktan.