8 gebeurtenissen in 1 vertaling

'Jachîn' in de Bijbel

En de zonen van Simeon: Jemuel, en Jamin, en Ohad, en Jachin, en Zoar, en Saul, de zoon ener Kanaanietische vrouw.

En de zonen van Simeon: Jemuel, en Jamin, en Ohad, en Jachin, en Zohar, en Saul, de zoon ener Kanaanietische; dit zijn de huisgezinnen van Simeon.

VersbegrippenEerstgeboren ZonenOpdracht Thuis

De zonen van Simeon, naar hun geslachten: van Nemuel, het geslacht der Nemuelieten; van Jamin het geslacht der Jaminieten; van Jachin het geslacht der Jachinieten;

Daarna richtte hij de pilaren op in het voorhuis des tempels; en den rechter pilaar opgericht hebbende, zo noemde hij zijn naam Jachin, en den linker pilaar opgericht hebbende, zo noemde hij zijn naam Boaz.

VersbegrippenZuilenPijlers Voor De Tempel Van SalomoJuiste KantAan De LinkerkantMensen Die Dingen Benoemen

Van de priesteren nu, Jedaja, en Jojarib, en Jachin,

Het een en twintigste voor Jachin, het twee en twintigste voor Gamul,

En hij richtte de pilaren op voor aan den tempel, een ter rechterhand, en een ter linkerhand; en hij noemde den naam van den rechter Jachin, en den naam van den linker Boaz.

VersbegrippenPijlers Voor De Tempel Van Salomo

Van de priesteren: Jedaja, de zoon van Jojarib, Jachin;

Public domain