'Joel' in de Bijbel
De naam van zijn eerstgeborenen zoon nu was Joel, en de naam van zijn tweeden was Abia; zij waren richters te Ber-seba.
En Joel, en Jehu, de zoon van Jesibja, den zoon van Saraja, den zoon van Asiel,
De kinderen van Joel: zijn zoon Semaja; zijn zoon Gog; zijn zoon Simei;
En Bela, de zoon van Azaz, den zoon van Sema, den zoon van Joel, die woonde te Aroer, en tot aan Nebo, en Baal-Meon,
Joel was het hoofd; en Safam de tweede; maar Jaenai en Safat bleven in Basan.
Dezen nu zijn ze, die daar stonden met hun zonen; van de zonen der Kahathieten, Heman de zanger, de zoon van Joel, den zoon van Samuel,
Den zoon van Elkana, den zoon van Joel, den zoon van Azarja, den zoon van Zefanja,
En de kinderen van Uzzi waren Jizrahja; en de kinderen van Jizrahja waren Michael, en Obadja, en Joel, en Jisia; deze vijf waren al te zamen hoofden.
Van de kinderen van Gersom was Joel overste, en van zijn broederen waren honderd en dertig.
En David riep de priesters Zadok en Abjathar, en de Levieten Uriel, Asaja en Joel, Semaja, en Eliel, en Amminadab.
Zo stelden dan de Levieten Heman, den zoon van Joel, en uit zijn broederen Asaf, den zoon van Berechja; en uit de zonen van Merari, hun broederen, Ethan, den zoon van Kusaja;
De kinderen van Ladan waren dezen: Jehiel, het hoofd, en Zetham, en Joel; drie.
De kinderen van Jehieli waren Zetham en Joel, zijn broeder; dezen waren over de schatten van het huis des HEEREN.
Over de kinderen van Efraim was Hosea, de zoon van Azarja; over den halven stam van Manasse was Joel, de zoon van Pedaja;
Toen maakten zich de Levieten op, Mahath, de zoon van Amasai, en Joel, de zoon van Azarja, van de kinderen der Kahathieten; en van de kinderen van Merari, Kis, de zoon van Abdi, en Azarja, de zoon van Jehaleel; en van de Gersonieten, Joah, de zoon van Zimma, en Eden, de zoon van Joah;
Van de kinderen van Nebo: Jeiel, Mattithja, Zabad, Zebina, Jaddai, en Joel, Benaja.
En Joel, de zoon van Zichri, was opziener over hen; en Juda, de zoon van Senua, was de tweede over de stad.
Het woord des HEEREN, dat geschied is tot Joel, den zoon van Pethuel:
Maar dit is het, wat gesproken is door den profeet Joel: