'Nederliggende' in de Bijbel
En hij zag toe, en ziet, er was een put in het veld; en ziet, er waren drie kudden schapen nevens dien nederliggende; want uit dien put drenkten zij de kudden; en er was een grote steen op den mond van dien put.
Issaschar is een sterk gebeende ezel, nederliggende tussen twee pakken.
En Thamar ging heen in het huis van haar broeder Amnon, (hij nu was nederliggende), en zij nam deeg, en kneedde het, en maakte koekjes toe voor zijn ogen, en bakte de koekjes.
Een weinig slapens, een weinig sluimerens, een weinig handvouwens, al nederliggende;
Een weinig slapens, een weinig sluimerens, en weinig handvouwens, al nederliggende;
En zeg: Wat was uw moeder? Een leeuwin, onder de leeuwen nederliggende; zij bracht haar welpen op in het midden der jonge leeuwen.