'Schreeuw' in de Bijbel
Als Ezau de woorden zijns vaders hoorde, zo schreeuwde hij met een groten en bitteren schreeuw, gans zeer; en hij zeide tot zijn vader: Zegen mij, ook mij, mijn vader!
Ziet, ik roep, geweld! doch word niet verhoord; ik schreeuw, doch er is geen recht.
Ik ga zwart daarheen, niet van de zon; opstaande schreeuw ik in de gemeente.
Huil, gij poort, schreeuw, gij stad! gij zijt gesmolten, gij gans Palestina! want van het noorden komt een rook, en er is geen eenzame in zijn samenkomsten.
Gimel. Ook wanneer ik roep en schreeuw, sluit Hij de oren voor mijn gebed.
Schreeuw en huil, o mensenkind, want hetzelve zal zijn tegen Mijn volk, het zal zijn tegen al de vorsten van Israel; verschrikkingen zullen vanwege het zwaard bij Mijn volk zijn; daarom klop op de heup.
HEERE! hoe lang schreeuw ik, en Gij hoort niet, hoe lang roep ik geweld, tot U, en Gij verlost niet!