'Vijand' in de Bijbel
Toen vreesde zich Saul nog meer voor David; en Saul was David een vijand al zijn dagen.
Toen zeide Saul tot Michal: Waarom hebt gij mij alzo bedrogen en hebt mijn vijand laten gaan, dat hij ontkomen is? Michal nu zeide tot Saul: Hij zeide tot mij: Laat mij gaan, waarom zou ik u doden?
Toen zeiden de mannen van David tot hem: Zie den dag, in welken de HEERE tot u zegt: Zie, Ik geef uw vijand in uw hand, en gij zult hem doen, gelijk als het goed zal zijn in uw ogen. En David stond op, en sneed stilletjes een slip van Sauls mantel.
Zo wanneer iemand zijn vijand gevonden heeft, zal hij hem op een goeden weg laten gaan? De HEERE nu vergelde u het goede, voor dezen dag, dien gij mij heden gemaakt hebt.
Toen zeide Abisai tot David: God heeft heden uw vijand in uw hand besloten; laat mij toch hem nu met de spies op eenmaal ter aarde slaan, en ik zal het hem niet ten tweeden male doen.
Toen zeide Samuel: Waarom vraagt gij mij toch, dewijl de HEERE van u geweken en uw vijand geworden is?
Verwante onderwerpen
- Aardse Vijanden
- Angst Van De Vijand
- Bescherming Tegen Vijanden
- Christelijk Antwoord Aan Vijanden
- God Als Een Vijand
- God Redt Van De Vijanden
- Houdingen Van Vijandigheid
- In De Hand Gegeven
- Jezus Die Zijn Vijanden Vernietigt
- Moed Tegenover De Vijand