'Waak' in de Bijbel
Waak op, waak op, Debora, waak op, waak op, spreek een lied! maak u op, Barak! en leid uw gevangenen gevangen, gij zoon van Abinoam.
Waak op, waarom zoudt Gij slapen, HEERE! Ontwaak, verstoot niet in eeuwigheid.
Waak op, mijn eer! waak op, gij, luit en harp! ik zal in den dageraad opwaken.
Zij lopen en bereiden zich zonder mijn misdaad; waak op mij tegemoet, en zie.
Ik waak, en ben geworden als een eenzame mus op het dak.
Waak op, gij luit en harp! ik zal in den dageraad opwaken.
Waak op, waak op, sta op, Jeruzalem! gij, die gedronken hebt van de hand des HEEREN den beker Zijner grimmigheid; den droesem van den beker der zwijmeling hebt gij gedronken, ja, uitgezogen.
Waak op, waak op, trek uw sterkte aan, o Sion! trek uw sierlijke klederen aan, o Jeruzalem, gij heilige stad? want in u zal voortaan geen onbesnedene noch onreine meer komen.