'Kleeft' in de Bijbel
Mijn gebeente kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees; en ik ben ontkomen met de huid mijner tanden.
Mijn kracht is verdroogd als een potscherf, en mijn tong kleeft aan mijn gehemelte; en Gij legt mij in het stof des doods.
Een Belialsstuk kleeft hem aan; en hij, die nederligt, zal niet weder opstaan.
Want onze ziel is in het stof nedergebogen; onze buik kleeft aan de aarde.
Mijn ziel kleeft U achteraan; Uw rechterhand ondersteunt mij.
Mijn gebeente kleeft aan mijn vlees, vanwege de stem mijns zuchtens.
Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord.
Want gelijk als een gordel kleeft aan de lenden eens mans, alzo heb Ik het ganse huis Israels en het ganse huis van Juda aan Mij doen kleven, spreekt de HEERE, om Mij te zijn tot een volk, en tot een naam, en tot lof, en tot heerlijkheid; maar zij hebben niet gehoord.
Daleth. De tong van het zoogkind kleeft aan zijn gehemelte van dorst; de kinderkens eisen brood, er is niemand, die het hun mededeelt.
Cheth. Maar nu is hun gedaante verduisterd van zwartigheid, men kent hen niet op de straten; hun huid kleeft aan hun beenderen, zij is verdord, zij is geworden als een hout.
Ook het stof, dat uit uw stad aan ons kleeft, schudden wij af op ulieden; nochtans zo weet dit, dat het Koninkrijk Gods nabij u gekomen is.