'Prediker' in de Bijbel
De woorden van den prediker, den zoon van David, den koning te Jeruzalem.
Ijdelheid der ijdelheden, zegt de prediker; ijdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid.
Ziet, dit heb ik gevonden, zegt de prediker, het ene bij het andere, om de sluitrede te vinden;
Ijdelheid der ijdelheden, zegt de prediker; het is al ijdelheid!
En voorts, dewijl de prediker wijs geweest is, zo leerde hij het volk nog wetenschap, en merkte op, en onderzocht; hij stelde vele spreuken in orde.
De prediker zocht aangename woorden uit te vinden, en het geschrevene is recht, woorden der waarheid.
Waartoe ik gesteld ben een prediker en apostel (ik zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet), een leraar der heidenen, in geloof en waarheid.
Waartoe ik gesteld ben een prediker, en een apostel, en een leraar der heidenen;
En de oude wereld niet heeft gespaard, maar Noach, den prediker der gerechtigheid, zijn achttal bewaard heeft, als Hij den zondvloed over de wereld der goddelozen heeft gebracht;