1 Koningen 20:43
En de koning van Israel toog henen, gemelijk en toornig, naar zijn huis, en kwam te Samaria.
1 Koningen 21:4
Toen kwam Achab in zijn huis, gemelijk en toornig over het woord, dat Naboth, de Jizreeliet, tot hem gesproken had, en gezegd: Ik zal de erve mijner vaderen niet geven. En hij legde zich neder op zijn bed, en keerde zijn aangezicht om, en at geen brood.
1 Koningen 22:8
Toen zeide de koning van Israel tot Josafat: Er is nog een man, om door hem den HEERE te vragen; maar ik haat hem, omdat hij over mij niets goeds profeteert, maar kwaad: Micha, de zoon van Jimla. En Josafat zeide: De koning zegge niet alzo!
Esther 5:13
Doch dit alles baat mij niet, zo langen tijd als ik den Jood Mordechai zie zitten in de poort des konings.
Esther 6:12-13
Daarna keerde Mordechai wederom tot de poort des konings; maar Haman werd voortgedreven naar zijn huis, treurig en met bedekten hoofde.
Job 5:2
Want den dwaze brengt de toornigheid om, en de ijver doodt den slechte.
Spreuken 19:3
De dwaasheid des mensen zal zijn weg verkeren; en zijn hart zal zich tegen den HEERE vergrammen.
Treasury of Scripture Knowledge did not add