1 Toen zeide Samuel tot Saul: de HEERE heeft mij gezonden, dat ik u ten koning zalfde over Zijn volk, over Israel; hoor dan nu de stem van de woorden des HEEREN.
1 Then Samuel said to Saul, “The Lord sent me to anoint you as king over His people, over Israel; now therefore, listen to the words of the Lord.
2 Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Ik heb bezocht, hetgeen Amalek aan Israel gedaan heeft, hoe hij zich tegen hem gesteld heeft op den weg, toen hij uit Egypte opkwam.
2 Thus says the Lord of hosts, ‘I will punish Amalek for what he did to Israel, how he set himself against him on the way while he was coming up from Egypt.
3 Ga nu heen, en sla Amalek, en verban alles, wat hij heeft, en verschoon hem niet; maar dood van den man af tot de vrouw toe, van de kinderen tot de zuigelingen, van de ossen tot de schapen, van de kemelen tot de ezelen toe.
3 Now go and strike Amalek and utterly destroy all that he has, and do not spare him; but put to death both man and woman, child and infant, ox and sheep, camel and donkey.’”
6 En Saul liet den Kenieten zeggen: Gaat weg, wijkt, trekt af uit het midden der Amalekieten, opdat ik u met hen niet wegruime; want gij hebt barmhartigheid gedaan aan al de kinderen Israels, toen zij uit Egypte opkwamen. Alzo weken de Kenieten uit het midden der Amalekieten.
6 Saul said to the Kenites, “Go, depart, go down from among the Amalekites, so that I do not destroy you with them; for you showed kindness to all the sons of Israel when they came up from Egypt.” So the Kenites departed from among the Amalekites.
9 Doch Saul en het ganse volk verschoonde Agag, en de beste schapen, en runderen, en de naast beste, en de lammeren, en al wat best was, en zij wilden ze niet verbannen; maar alle ding, dat verachtzaam, en dat verdwijnende was, verbanden zij.
9 But Saul and the people spared Agag and the best of the sheep, the oxen, the fatlings, the lambs, and all that was good, and were not willing to destroy them utterly; but everything despised and worthless, that they utterly destroyed.
11 Het berouwt Mij, dat Ik Saul tot koning gemaakt heb, dewijl hij zich van achter Mij afgekeerd heeft, en Mijn woorden niet bevestigd heeft. Toen ontstak Samuel, en hij riep tot den HEERE den gansen nacht.
11 “I regret that I have made Saul king, for he has turned back from following Me and has not carried out My commands.” And Samuel was distressed and cried out to the Lord all night.
12 Daarna maakte zich Samuel des morgens vroeg op, Saul tegemoet; en het werd Samuel geboodschapt, zeggende: Saul is te Karmel gekomen, en zie, hij heeft zich een pilaar gesteld; daarna is hij omgetogen, en doorgetrokken, en naar Gilgal afgekomen.
12 Samuel rose early in the morning to meet Saul; and it was told Samuel, saying, “Saul came to Carmel, and behold, he set up a monument for himself, then turned and proceeded on down to Gilgal.”
15 Saul nu zeide: Zij hebben ze van de Amalekieten gebracht, want het volk heeft de beste schapen en runderen verschoond, om den HEERE, uw God, te offeren; maar het overige hebben wij verbannen.
15 Saul said, “They have brought them from the Amalekites, for the people spared the best of the sheep and oxen, to sacrifice to the Lord your God; but the rest we have utterly destroyed.”
17 En Samuel zeide: Is het niet alzo, toen gij klein waart in uw ogen, dat gij het hoofd der stammen van Israel geworden zijt, en dat u de HEERE tot koning over Israel gezalfd heeft?
17 Samuel said, “Is it not true, though you were little in your own eyes, you were made the head of the tribes of Israel? And the Lord anointed you king over Israel,
18 En de HEERE heeft u op den weg gezonden, en gezegd: Ga heen en verban de zondaars, de Amalekieten, en strijd tegen hen, totdat gij dezelve te niet doet.
18 and the Lord sent you on a mission, and said, ‘Go and utterly destroy the sinners, the Amalekites, and fight against them until they are exterminated.’
20 Toen zeide Saul tot Samuel: Ik heb immers naar de stem des HEEREN gehoord, en heb gewandeld op den weg, op denwelken mij de HEERE gezonden heeft; en ik heb Agag, den koning der Amalekieten, mede gebracht, maar de Amalekieten heb ik verbannen.
20 Then Saul said to Samuel, “I did obey the voice of the Lord, and went on the mission on which the Lord sent me, and have brought back Agag the king of Amalek, and have utterly destroyed the Amalekites.
21 Het volk nu heeft genomen van den roof, schapen en runderen, het voornaamste van het verbannene, om den HEERE, uw God, op te offeren te Gilgal.
21 But the people took some of the spoil, sheep and oxen, the choicest of the things devoted to destruction, to sacrifice to the Lord your God at Gilgal.”
22 Doch Samuel zeide: Heeft de HEERE lust aan brandofferen, en slachtofferen, als aan het gehoorzamen van de stem des HEEREN? Zie, gehoorzamen is beter dan slachtoffer, opmerken dan het vette der rammen.
22 Samuel said,“Has the Lord as much delight in burnt offerings and sacrificesAs in obeying the voice of the Lord?Behold, to obey is better than sacrifice,And to heed than the fat of rams.
23 Want wederspannigheid is een zonde der toverij, en wederstreven is afgoderij en beeldendienst. Omdat gij des HEEREN woord verworpen hebt, zo heeft Hij u verworpen, dat gij geen koning zult zijn.
23 “For rebellion is as the sin of divination,And insubordination is as iniquity and idolatry.Because you have rejected the word of the Lord,He has also rejected you from being king.”
24 Toen zeide Saul tot Samuel: Ik heb gezondigd, omdat ik des HEEREN bevel en uw woorden overtreden heb; want ik heb het volk gevreesd en naar hun stem gehoord.
24 Then Saul said to Samuel, “I have sinned; I have indeed transgressed the command of the Lord and your words, because I feared the people and listened to their voice.
26 Doch Samuel zeide tot Saul: Ik zal met u niet wederkeren; omdat gij het woord des HEEREN verworpen hebt, zo heeft u de HEERE verworpen, dat gij geen koning over Israel zult zijn.
26 But Samuel said to Saul, “I will not return with you; for you have rejected the word of the Lord, and the Lord has rejected you from being king over Israel.”
30 Hij dan zeide: Ik heb gezondigd; eer mij toch nu voor de oudsten mijns volks, en voor Israel; en keer wederom met mij, dat ik den HEERE, uw God, aanbidde.
30 Then he said, “I have sinned; but please honor me now before the elders of my people and before Israel, and go back with me, that I may worship the Lord your God.”
32 Toen zeide Samuel: Breng Agag, den koning der Amalekieten, hier tot mij; Agag nu ging tot hem weeldelijk; en Agag zeide: Voorwaar, de bitterheid des doods is geweken!
32 Then Samuel said, “Bring me Agag, the king of the Amalekites.” And Agag came to him cheerfully. And Agag said, “Surely the bitterness of death is past.”
33 Maar Samuel zeide: Gelijk als uw zwaard de vrouwen van haar kinderen beroofd heeft, alzo zal uw moeder van haar kinderen beroofd worden onder de vrouwen. Toen hieuw Samuel Agag in stukken, voor het aangezicht des HEEREN te Gilgal.
33 But Samuel said, “As your sword has made women childless, so shall your mother be childless among women.” And Samuel hewed Agag to pieces before the Lord at Gilgal.
35 En Samuel zag Saul niet meer tot den dag zijns doods toe; evenwel droeg Samuel leed om Saul; en het berouwde den HEERE, dat Hij Saul tot koning over Israel gemaakt had.
35 Samuel did not see Saul again until the day of his death; for Samuel grieved over Saul. And the Lord regretted that He had made Saul king over Israel.
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org