2 Vijf en twintig jaren was hij oud, toen hij koning werd, en hij regeerde negen en twintig jaren te Jeruzalem, en de naam zijner moeder was Abi, een dochter van Zacharia.
2 He was twenty-five years old when he became king, and he reigned twenty-nine years in Jerusalem; and his mother’s name was Abi the daughter of Zechariah.
4 Hij nam de hoogten weg, en brak de opgerichte beelden, en roeide de bossen uit; en hij verbrijzelde de koperen slang, die Mozes gemaakt had, omdat de kinderen Israels tot die dagen toe haar gerookt hadden; en hij noemde haar Nehustan.
4 He removed the high places and broke down the sacred pillars and cut down the Asherah. He also broke in pieces the bronze serpent that Moses had made, for until those days the sons of Israel burned incense to it; and it was called Nehushtan.
9 Het geschiedde nu in het vierde jaar van den koning Hizkia (hetwelk was het zevende jaar van Hosea, den zoon van Ela, den koning van Israel) dat Salmaneser, de koning van Assyrie, opkwam tegen Samaria, en haar belegerde.
9 Now in the fourth year of King Hezekiah, which was the seventh year of Hoshea son of Elah king of Israel, Shalmaneser king of Assyria came up against Samaria and besieged it.
10 En zij namen haar in ten einde van drie jaren, in het zesde jaar van Hizkia; het was het negende jaar van Hosea, den koning van Israel, als Samaria ingenomen werd.
10 At the end of three years they captured it; in the sixth year of Hezekiah, which was the ninth year of Hoshea king of Israel, Samaria was captured.
11 En de koning van Assyrie voerde Israel weg naar Assyrie, en deed hen leiden in Halah, en in Habor, bij de rivier Gozan, en in de steden der Meden.
11 Then the king of Assyria carried Israel away into exile to Assyria, and put them in Halah and on the Habor, the river of Gozan, and in the cities of the Medes,
12 Daarom dat zij de stem des HEEREN, huns Gods, niet waren gehoorzaam geweest, maar Zijn verbond overtreden hadden; en al wat Mozes, de knecht des HEEREN, geboden had, dat hadden zij niet gehoord, noch gedaan.
12 because they did not obey the voice of the Lord their God, but transgressed His covenant, even all that Moses the servant of the Lord commanded; they would neither listen nor do it.
14 Toen zond Hizkia, de koning van Juda, tot den koning van Assyrie, naar Lachis, zeggende: Ik heb gezondigd, keer af van mij, wat gij mij opleggen zult, zal ik dragen. Toen legde de koning van Assyrie Hizkia, den koning van Juda, driehonderd talenten zilvers, en dertig talenten gouds op.
14 Then Hezekiah king of Judah sent to the king of Assyria at Lachish, saying, “I have done wrong. Withdraw from me; whatever you impose on me I will bear.” So the king of Assyria required of Hezekiah king of Judah three hundred talents of silver and thirty talents of gold.
16 Te dier tijd sneed Hizkia het goud af van de deuren van den tempel des HEEREN, en van de posten, die Hizkia, de koning van Juda, had laten overtrekken, en gaf dat aan de koning van Assyrie.
16 At that time Hezekiah cut off the gold from the doors of the temple of the Lord, and from the doorposts which Hezekiah king of Judah had overlaid, and gave it to the king of Assyria.
17 Evenwel zond de koning van Assyrie Tartan, en Rabsaris, en Rabsake, van Lachis tot den koning Hizkia, met een zwaar heir naar Jeruzalem; en zij togen op, en kwamen naar Jeruzalem. En als zij optogen en gekomen waren, bleven zij staan bij den watergang des oppersten vijvers, welke is bij den hogen weg van het veld des vollers.
17 Then the king of Assyria sent Tartan and Rab-saris and Rabshakeh from Lachish to King Hezekiah with a large army to Jerusalem. So they went up and came to Jerusalem. And when they went up, they came and stood by the conduit of the upper pool, which is on the highway of the fuller’s field.
18 En zij riepen tot den koning; zo ging tot hen uit Eljakim, de zoon van Hilkia, de hofmeester, en Sebna, de schrijver, en Joah, de zoon van Asaf, de kanselier.
18 When they called to the king, Eliakim the son of Hilkiah, who was over the household, and Shebnah the scribe and Joah the son of Asaph the recorder, came out to them.
21 Zie nu, vertrouwt gij u op dien gebroken rietstaf, op Egypte, op denwelken zo iemand leunt, zo zal hij in zijn hand gaan, en die doorboren; alzo is Farao, de koning van Egypte, al dengenen, die op hem vertrouwen.
21 Now behold, you rely on the staff of this crushed reed, even on Egypt; on which if a man leans, it will go into his hand and pierce it. So is Pharaoh king of Egypt to all who rely on him.
22 Maar zo gij tot mij zegt: Wij vertrouwen op den HEERE, onzen God; is Hij die niet, Wiens hoogten en Wiens altaren Hizkia weggenomen heeft, en tot Juda en tot Jeruzalem gezegd heeft: Voor dit altaar zult gij u buigen te Jeruzalem?
22 But if you say to me, ‘We trust in the Lord our God,’ is it not He whose high places and whose altars Hezekiah has taken away, and has said to Judah and to Jerusalem, ‘You shall worship before this altar in Jerusalem’?
23 Nu dan, wed toch met mijn heer, den koning van Assyrie; en ik zal u twee duizend paarden geven, zo gij voor u de ruiters daarop zult kunnen geven.
23 Now therefore, come, make a bargain with my master the king of Assyria, and I will give you two thousand horses, if you are able on your part to set riders on them.
25 Nu, ben ik zonder den HEERE opgetogen tegen deze plaats, om die te verderven? De HEERE heeft tot mij gezegd: Trek op tegen dat land, en verderf het.
25 Have I now come up without the Lord’s approval against this place to destroy it? The Lord said to me, ‘Go up against this land and destroy it.’”’”
26 Toen zeide Eljakim, de zoon van Hilkia, en Sebna, en Joah tot Rabsake: Spreek toch tot uw knechten in het Syrisch, want wij verstaan het wel; en spreek met ons niet in het Joods, voor de oren des volks, dat op den muur is.
26 Then Eliakim the son of Hilkiah, and Shebnah and Joah, said to Rabshakeh, “Speak now to your servants in Aramaic, for we understand it; and do not speak with us in Judean in the hearing of the people who are on the wall.”
27 Maar Rabsake zeide tot hen: Heeft mijn heer mij tot uw heer en tot u gezonden, om deze woorden te spreken? Is het niet tot de mannen, die op den muur zitten, dat zij met ulieden hun drek eten, en hun water drinken zullen?
27 But Rabshakeh said to them, “Has my master sent me only to your master and to you to speak these words, and not to the men who sit on the wall, doomed to eat their own dung and drink their own urine with you?”
30 Daartoe dat Hizkia u niet doe vertrouwen op den HEERE, zeggende: De HEERE zal ons zekerlijk redden, en deze stad zal niet in de hand van den koning van Assyrie gegeven worden.
30 nor let Hezekiah make you trust in the Lord, saying, “The Lord will surely deliver us, and this city will not be given into the hand of the king of Assyria.”
31 Hoort naar Hizkia niet; want zo zegt de koning van Assyrie: Handelt met mij door een geschenk, en komt tot mij uit, en eet, een ieder van zijn wijnstok, en een ieder van zijn vijgeboom; en drinkt een ieder het water zijns bornputs;
31 Do not listen to Hezekiah, for thus says the king of Assyria, “Make your peace with me and come out to me, and eat each of his vine and each of his fig tree and drink each of the waters of his own cistern,
32 Totdat ik kom, en u haal in een land, als ulieder land, een land van koren en van most, een land van brood en van wijngaarden, een land van olijven, van olie en van honig; zo zult gij leven en niet sterven; en hoort niet naar Hizkia, want hij hitst u op, zeggende: De HEERE zal ons redden.
32 until I come and take you away to a land like your own land, a land of grain and new wine, a land of bread and vineyards, a land of olive trees and honey, that you may live and not die.” But do not listen to Hezekiah when he misleads you, saying, “The Lord will deliver us.”
37 Toen kwam Eljakim, de zoon van Hilkia, de hofmeester, en Sebna, de schrijver, en Joah, de zoon van Asaf, de kanselier, tot Hizkia, met gescheurde klederen; en zij gaven hem de woorden van Rabsake te kennen.
37 Then Eliakim the son of Hilkiah, who was over the household, and Shebna the scribe and Joah the son of Asaph, the recorder, came to Hezekiah with their clothes torn and told him the words of Rabshakeh.
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org