4 Neem den gordel, dien gij gekocht hebt, die aan uw lenden is, en maak u op, en ga henen naar den Frath, en versteek dien aldaar in de klove ener steenrots.
4 “Take the waistband that you have bought, which is around your waist, and arise, go to the Euphrates and hide it there in a crevice of the rock.”
6 Het geschiedde nu ten einde van vele dagen, dat de HEERE tot mij zeide: Maak u op, ga henen naar den Frath, en neem den gordel van daar, dien Ik u geboden heb aldaar te versteken.
6 After many days the Lord said to me, “Arise, go to the Euphrates and take from there the waistband which I commanded you to hide there.”
7 Zo ging ik naar den Frath, en groef, en nam den gordel van de plaats, alwaar ik dien verstoken had; en ziet, de gordel was verdorven en deugde nergens toe.
7 Then I went to the Euphrates and dug, and I took the waistband from the place where I had hidden it; and lo, the waistband was ruined, it was totally worthless.
10 Ditzelve boze volk, dat Mijn woorden weigert te horen, dat in het goeddunken zijns harten wandelt, en andere goden navolgt, om die te dienen, en voor die zich neder te buigen; dat zal worden gelijk deze gordel, die nergens toe deugt.
10 This wicked people, who refuse to listen to My words, who walk in the stubbornness of their hearts and have gone after other gods to serve them and to bow down to them, let them be just like this waistband which is totally worthless.
11 Want gelijk als een gordel kleeft aan de lenden eens mans, alzo heb Ik het ganse huis Israels en het ganse huis van Juda aan Mij doen kleven, spreekt de HEERE, om Mij te zijn tot een volk, en tot een naam, en tot lof, en tot heerlijkheid; maar zij hebben niet gehoord.
11 For as the waistband clings to the waist of a man, so I made the whole household of Israel and the whole household of Judah cling to Me,’ declares the Lord, ‘that they might be for Me a people, for renown, for praise and for glory; but they did not listen.’
12 Daarom zeg dit woord tot hen: Zo zegt de HEERE, de God Israels: Alle flessen zullen met wijn gevuld worden. Dan zullen zij tot u zeggen: Weten wij niet zeer wel, dat alle flessen met wijn gevuld zullen worden?
12 “Therefore you are to speak this word to them, ‘Thus says the Lord, the God of Israel, “Every jug is to be filled with wine.”’ And when they say to you, ‘Do we not very well know that every jug is to be filled with wine?’
13 Maar gij zult tot hen zeggen: Zo zegt de HEERE: Ziet, Ik zal alle inwoners deze lands, zelfs de koningen, die op Davids troon zitten, en de priesters, en de profeten, en alle inwoners van Jeruzalem, opvullen met dronkenschap.
13 then say to them, ‘Thus says the Lord, “Behold I am about to fill all the inhabitants of this land—the kings that sit for David on his throne, the priests, the prophets and all the inhabitants of Jerusalem—with drunkenness!
14 En Ik zal hen in stukken slaan, den een tegen den ander, zo de vaders als de kinderen te zamen, spreekt de HEERE; Ik zal niet verschonen noch sparen, noch Mij ontfermen, dat Ik hen niet zou verderven.
14 I will dash them against each other, both the fathers and the sons together,” declares the Lord. “I will not show pity nor be sorry nor have compassion so as not to destroy them.”’”
16 Geeft eer den HEERE, uw God, eer dat Hij het duister maakt, en eer uw voeten zich stoten aan de schemerende bergen; dat gij naar licht wacht, en Hij datzelve tot een schaduw des doods stelle, en tot een donkerheid zette.
16 Give glory to the Lord your God,Before He brings darknessAnd before your feet stumbleOn the dusky mountains,And while you are hoping for lightHe makes it into deep darkness,And turns it into gloom.
17 Zult gijlieden dat dan nog niet horen, zo zal mijn ziel in verborgene plaatsen wenen vanwege den hoogmoed, en mijn oog zal bitterlijk tranen, ja, van tranen nederdalen, omdat des HEEREN kudde gevankelijk is weggevoerd.
17 But if you will not listen to it,My soul will sob in secret for such pride;And my eyes will bitterly weepAnd flow down with tears,Because the flock of the Lord has been taken captive.
21 Wat zult gij zeggen, wanneer Hij bezoeking over u doen zal, daar gij hem geleerd hebt tot vorsten, tot een hoofd over u te zijn; zullen u de smarten niet aangrijpen, als een barende vrouw?
21 “What will you say when He appoints over you—And you yourself had taught them—Former companions to be head over you?Will not pangs take hold of youLike a woman in childbirth?
22 Wanneer gij dan in uw hart zult zeggen: Waarom zijn mij deze dingen bejegend? Om de veelheid uwer ongerechtigheid, zijn uw zomen ontdekt, en uw hielen hebben geweld geleden.
22 “If you say in your heart,‘Why have these things happened to me?’Because of the magnitude of your iniquityYour skirts have been removedAnd your heels have been exposed.
27 Uw overspelen en uw hunkeringen, de schandelijkheid uws hoerdoms, op heuvelen, in het veld; Ik heb uw verfoeiselen gezien; wee u, Jeruzalem! zult gij niet rein worden? Hoe lang nog na dezen?
27 “As for your adulteries and your lustful neighings,The lewdness of your prostitutionOn the hills in the field,I have seen your abominations.Woe to you, O Jerusalem!How long will you remain unclean?”
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org