1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester, voor Jeduthun. (1a) Ik zeide: Ik zal mijn wegen bewaren, dat ik niet zondige met mijn tong; ik zal mijn mond met een breidel bewaren, terwijl de goddeloze nog tegenover mij is.

1 For the choir director, for Jeduthun. A Psalm of David.I said, “I will guard my waysThat I may not sin with my tongue;I will guard my mouth as with a muzzleWhile the wicked are in my presence.”

2 Ik was verstomd door stilzwijgen, ik zweeg van het goede; maar mijn smart werd verzwaard.

2 I was mute and silent,I refrained even from good,And my sorrow grew worse.

3 Mijn hart werd heet in mijn binnenste, een vuur ontbrandde in mijn overdenking; toen sprak ik met mijn tong:

3 My heart was hot within me,While I was musing the fire burned;Then I spoke with my tongue:

4 HEERE! maak mij bekend mijn einde, en welke de mate mijner dagen zij; dat ik wete, hoe vergankelijk ik zij.

4 Lord, make me to know my endAnd what is the extent of my days;Let me know how transient I am.

5 Zie, Gij hebt mijn dagen een handbreed gesteld, en mijn leeftijd is als niets voor U; immers is een ieder mens, hoe vast hij staat, enkel ijdelheid. Sela.

5 “Behold, You have made my days as handbreadths,And my lifetime as nothing in Your sight;Surely every man at his best is a mere breath. Selah.

6 Immers wandelt de mens als in een beeld, immers woelen zij ijdelijk; men brengt bijeen, en men weet niet, wie het naar zich nemen zal.

6 “Surely every man walks about as a phantom;Surely they make an uproar for nothing;He amasses riches and does not know who will gather them.

7 En nu, wat verwacht ik, o HEERE! Mijn hoop, die is op U.

7 “And now, Lord, for what do I wait?My hope is in You.

8 Verlos mij van al mijn overtredingen; en stel mij niet tot een smaad des dwazen.

8 “Deliver me from all my transgressions;Make me not the reproach of the foolish.

9 Ik ben verstomd, ik zal mijn mond niet opendoen, want Gij hebt het gedaan.

9 “I have become mute, I do not open my mouth,Because it is You who have done it.

10 Neem Uw plage van op mij weg, ik ben bezweken van de bestrijding Uwer hand.

10 “Remove Your plague from me;Because of the opposition of Your hand I am perishing.

11 Kastijdt Gij iemand met straffingen om de ongerechtigheid, zo doet Gij zijn bevalligheid smelten als een mot; immers is een ieder mens ijdelheid. Sela.

11 “With reproofs You chasten a man for iniquity;You consume as a moth what is precious to him;Surely every man is a mere breath. Selah.

12 Hoor, HEERE! mijn gebed, en neem mijn geroep ter ore; zwijg niet tot mijn tranen; want ik ben een vreemdeling bij U, een bijwoner, gelijk al mijn vaders.

12 “Hear my prayer, O Lord, and give ear to my cry;Do not be silent at my tears;For I am a stranger with You,A sojourner like all my fathers.

13 [ (Psalms 39:14) Wend U van mij af, dat ik mij verkwikke, eer dat ik heenga, en ik niet meer zij. ]

13 “Turn Your gaze away from me, that I may smile againBefore I depart and am no more.”

Public domain

New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org