Spreuken 28:7

Die de wet bewaart, is een verstandig zoon; maar die der vraten metgezel is, beschaamt zijn vader.

Spreuken 29:3

Een man, die de wijsheid bemint, verblijdt zijn vader; maar die een metgezel der hoeren is, brengt het goed door.

Spreuken 2:1-6

Mijn zoon! zo gij mijn redenen aanneemt, en mijn geboden bij u weglegt;

Spreuken 3:1-35

Mijn zoon! vergeet mijn wet niet, maar uw hart beware mijn geboden.

Spreuken 19:26

Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet.

Spreuken 23:19-22

Hoor gij, mijn zoon! en word wijs, en richt uw hart op den weg.

Spreuken 28:24

Wie zijn vader of zijn moeder berooft, en zegt: Het is geen overtreding; die is des verdervenden mans gezel.

Spreuken 29:15

De roede, en de bestraffing geeft wijsheid; maar een kind, dat aan zichzelf gelaten is, beschaamt zijn moeder.

Lukas 15:13

En niet vele dagen daarna, de jongste zoon, alles bijeenvergaderd hebbende, is weggereisd in een ver gelegen land, en heeft aldaar zijn goed doorgebracht, levende overdadiglijk.

Lukas 15:30

Maar als deze uw zoon gekomen is, die uw goed met hoeren doorgebracht heeft, zo hebt gij hem het gemeste kalf geslacht.

1 Petrus 4:3-4

Want het is ons genoeg, dat wij den voorgaande tijd des levens der heidenen wil volbracht hebben, en gewandeld hebben in ontuchtigheden, begeerlijkheden, wijnzuiperijen, brasserijen, drinkerijen en gruwelijke afgoderijen;

Treasury of Scripture Knowledge did not add