27 Bijbelverzen over Mensen Die Dingen Benoemen

Meest relevante verzen

Genesis 2:19-20

Want als de HEERE God uit de aarde al het gedierte des velds, en al het gevogelte des hemels gemaakt had, zo bracht Hij die tot Adam, om te zien, hoe hij ze noemen zou; en zoals Adam alle levende ziel noemen zoude, dat zou haar naam zijn. Zo had Adam genoemd de namen van al het vee, en van het gevogelte des hemels, en van al het gedierte des velds; maar voor de mens vond hij geen hulpe, die als tegen hem over ware.

Prediker 6:10

Wat ook iemand zij, alrede is zijn naam genoemd, en het is bekend, dat hij een mens is; en dat hij niet kan rechten met dien, die sterker is dan hij.

Psalmen 49:11

Hun binnenste gedachte is, dat hun huizen zullen zijn in eeuwigheid, hun woningen van geslacht tot geslacht; zij noemen de landen naar hun namen.

Exodus 16:15

Toen het de kinderen Israels zagen, zo zeiden zij, de een tot den ander: Het is Man, want zij wisten niet wat het was. Mozes dan zeide tot hen: Dit is het brood, hetwelk de HEERE ulieden te eten gegeven heeft.

Exodus 16:31

En het huis Israels noemde deszelfs naam Man; en het was als korianderzaad, wit, en de smaak daarvan was als honigkoeken.

Genesis 4:17

En Kain bekende zijn huisvrouw, en zij werd bevrucht en baarde Henoch; en hij bouwde een stad, en noemde den naam dier stad naar den naam zijns zoons, Henoch.

Numberi 32:41

Jair nu, de zoon van Manasse, ging heen en nam hunlieder dorpen in, en hij noemde die Havvoth-Jair.

Deuteronomium 3:14

Jair, de zoon van Manasse, kreeg de ganse landstreek van Argob, tot aan de landpale der Gezurieten en Maachathieten; en hij noemde ze naar zijn naam, Bazan Havvoth-Jair, tot op dezen dag.

Numberi 32:42

En Nobah ging heen, en nam Kenath in, met haar onderhorige plaatsen, en noemde ze Nobah naar zijn naam.

2 Samuël 12:28

Zo verzamel gij nu het overige des volks, en beleger de stad, en neem ze in; opdat niet, zo ik de stad zou innemen, mijn naam over haar uitgeroepen worde.

Genesis 26:18

Als nu Izak wedergekeerd was, groef hij die waterputten op, die zij ten tijde van Abraham, zijn vader, gegraven, en die de Filistijnen na Abrahams dood toegestopt hadden; en hij noemde derzelver namen naar de namen, waarmede zijn vader die genoemd had.

Genesis 21:31

Daarom noemde men die plaats Ber-seba, omdat die beiden daar gezworen hadden.

Genesis 28:19

En hij noemde den naam dier plaats Beth-El; daar toch de naam dier stad te voren was Luz.

Genesis 35:15

En Jakob noemde den naam dier plaats, alwaar God met hem gesproken had, Beth-El.

Genesis 33:20

En hij richte aldaar een altaar op, en noemde het: De God Israels is God!

Richteren 6:24

Toen bouwde Gideon aldaar den HEERE een altaar, en noemde het: De HEERE is vrede! het is nog tot op dezen dag in Ofra der Abi-ezrieten.

Exodus 15:23

Toen kwamen zij te Mara; doch zij konden het water van Mara niet drinken, want het was bitter; daarom werd derzelver naam genoemd Mara.

Deuteronomium 3:9

(De Zidoniers noemen Hermon Sirjon; maar de Amorieten noemen hem Senir.)

Jozua 19:47

Doch de landpale der kinderen van Dan was hun klein uitgekomen; daarom togen de kinderen van Dan op, en krijgden tegen Lesem, en namen haar in, en sloegen haar met de scherpte des zwaards, en erfden haar, en woonden daarin; en zij noemden Lesem, Dan, naar den naam van hun vader Dan.

2 Samuël 5:9

Alzo woonde David in den burg en noemde dien Davids stad. En David bouwde rondom van Millo af en binnenwaarts.

Mattheüs 27:8

Daarom is die akker genaamd de akker des bloeds, tot op den huidigen dag.

1 Koningen 7:21

Daarna richtte hij de pilaren op in het voorhuis des tempels; en den rechter pilaar opgericht hebbende, zo noemde hij zijn naam Jachin, en den linker pilaar opgericht hebbende, zo noemde hij zijn naam Boaz.

2 Samuël 18:18

Absalom nu had genomen, en in zijn leven voor zich opgericht een pilaar, die in het koningsdal is; want hij zeide: Ik heb geen zoon, om aan mijn naam te doen gedenken; en hij had dien pilaar genoemd naar zijn naam; daarom wordt hij tot op dezen dag genoemd: Absaloms hand.

Genesis 26:20

En de herders van Gerar twistten met Izaks herders, zeggende: Dit water hoort ons toe! Daarom noemde hij de naam van die put Esek, omdat zij met hem gekeven hadden.

Genesis 26:22

En hij brak op van daar, en groef een andere put, en zij twistten over dien niet; daarom noemde hij deszelfs naam Rehoboth, en zeide: Want nu heeft ons de HEERE ruimte gemaakt, en wij zijn gewassen in dit land.

Genesis 26:21

Toen groeven zij een andere put, en daar twistten zij ook over; daarom noemde hij deszelfs naam Sitna.

Genesis 26:33

En hij noemde denzelven Seba; daarom is de naam dier stad Ber-seba, tot op dezen dag.

Never miss a post

Public domain