16 Bijbelverzen over Soorten Levende Dingen

Meest relevante verzen

Ezechiël 47:10

Ook zal het geschieden, dat er vissers aan dezelve zullen staan, van En-gedi aan tot En-eglaim toe; daar zullen plaatsen zijn tot uitspreiding der netten; haar vis zal naar zijn aard wezen als de vis van de grote zee, zeer menigvuldig.

Genesis 1:11-12

En God zeide: Dat de aarde uitschiete gras, kruid zaadzaaiende, vruchtbaar geboomte, dragende vrucht naar zijn aard, welks zaad daarin zij op de aarde! En het was alzo. En de aarde bracht voort grasscheutjes, kruid zaadzaaiende naar zijn aard, en vruchtdragend geboomte, welks zaad daarin was, naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.

Genesis 1:21

En God schiep de grote walvissen, en alle levende wremelende ziel, welke de wateren overvloediglijk voortbrachten, naar haar aard; en alle gevleugeld gevogelte naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.

Genesis 6:20

Van het gevogelte naar zijn aard, en van het vee naar zijn aard, van al het kruipend gedierte des aardbodems naar zijn aard, twee van elk zullen tot u komen, om die in het leven te behouden.

Genesis 7:14

Zij, en al het gedierte naar zijn aard, en al het vee naar zijn aard, en al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, naar zijn aard, en al het gevogelte naar zijn aard, alle vogeltjes van allerlei vleugel.

Genesis 1:25

En God maakte het wild gedierte der aarde naar zijn aard, en het vee naar zijn aard, en al het kruipend gedierte des aardbodems naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.

Leviticus 11:14

En de gier, en de kraai, naar haar aard;

Deuteronomium 14:14

En alle rave naar zijn aard;

Deuteronomium 14:15

En de struis, en de nachtuil, en de koekoek, en de sperwer naar zijn aard;

Leviticus 11:19

En de ooievaar, de reiger naar zijn aard, en de hop, en de vledermuis.

Deuteronomium 14:18

En de ooievaar, en de reiger naar zijn aard; en de hop, en de vledermuis;

Deuteronomium 14:13

En de wouw, en de kraai, en de gier naar haar aard;

Leviticus 11:22

Van die zult gij deze eten: de sprinkhaan naar zijn aard, en de solham naar zijn aard, en den hargol naar zijn aard, en den hagab naar zijn aard.

Leviticus 11:29

Verder zal u dit onder het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, onrein zijn: het wezeltje, en de muis, en de schildpad, naar haar aard;

Never miss a post

Public domain