48 Bijbelverzen over Zelfmedelijden

Meest relevante verzen

Exodus 16:3

En de kinderen Israels zeiden tot hen: Och, dat wij in Egypteland gestorven waren door de hand des HEEREN, toen wij bij de vleespotten zaten, toen wij tot verzadiging brood aten! Want gijlieden hebt ons uitgeleid in deze woestijn, om deze ganse gemeente door den honger te doden.

Exodus 14:10-12

Als Farao nabij gekomen was, zo hieven de kinderen Israels hun ogen op, en ziet, de Egyptenaars togen achter hen; en zij vreesden zeer; toen riepen de kinderen Israels tot den HEERE. En zij zeiden tot Mozes: Hebt gij ons daarom, omdat er in Egypte gans geen graven waren, weggenomen, opdat wij in deze woestijn sterven zouden? Waarom hebt gij ons dat gedaan, dat gij ons uit Egypte gevoerd hebt? Is dit niet het woord, dat wij in Egypte tot u spraken, zeggende: Houd af van ons, en laat ons de Egyptenaren dienen? Want het ware ons beter geweest de Egyptenaren te dienen, dan in deze woestijn te sterven.

Exodus 17:3

Toen nu het volk aldaar dorstte naar water, zo murmureerde het volk tegen Mozes, en het zeide: Waartoe hebt gij ons nu uit Egypte doen optrekken, opdat gij mij, en mijn kinderen, en mijn vee, van dorst deed sterven?

Numberi 11:4-6

En het gemene volk, dat in het midden van hen was, werd met lust bevangen; daarom zo weenden ook de kinderen Israels wederom, en zeiden: Wie zal ons vlees te eten geven? Wij gedenken aan de vissen, die wij in Egypte om niet aten; aan de komkommers, en aan de pompoenen, en aan het look, en aan de ajuinen, en aan het knoflook. Maar nu is onze ziel dor, er is niet met al, behalve dit Man voor onze ogen!

Numberi 14:1-4

Toen verhief zich de gehele vergadering, en zij hieven hun stem op, en het volk weende in dienzelven nacht. En al de kinderen Israels murmureerden tegen Mozes en tegen Aaron; en de gehele vergadering zeide tot hen: Och, of wij in Egypteland gestorven waren! of, och, of wij in deze woestijn gestorven waren! En waarom brengt ons de HEERE naar dat land, dat wij door het zwaard vallen, en onze vrouwen, en onze kinderkens ten roof worden? Zou het ons niet goed zijn naar Egypte weder te keren?meer informatie
En zij zeiden de een tot den ander: Laat ons een hoofd opwerpen, en wederkeren naar Egypte!

Deuteronomium 1:26-28

Doch gij wildet niet optrekken; maar gij waart den mond des HEEREN uws Gods, wederspannig. En gij murmureerdet in uw tenten, en zeidet: Omdat de HEERE ons haat, heeft Hij ons uit Egypteland uitgevoerd, opdat Hij ons levere in de hand der Amorieten, om ons te verdelgen. Waarheen zouden wij optrekken? Onze broeders hebben ons hart doen smelten, zeggende: Het is een volk, groter en langer dan wij; de steden zijn groot, en gesterkt tot in de hemel toe; ook hebben wij daar kinderen der Enakieten gezien.

1 Corinthiërs 10:10-11

En murmureert niet, gelijk ook sommigen van hen gemurmureerd hebben, en werden vernield van den verderver. En deze dingen alle zijn hunlieden overkomen tot voorbeelden; en zijn beschreven tot waarschuwing van ons, op dewelke de einden der eeuwen gekomen zijn.

Job 6:1-13

Maar Job antwoordde en zeide: Och, of mijn verdriet recht gewogen wierd, en men mijn ellende samen in een weegschaal ophief! Want het zou nu zwaarder zijn dan het zand der zeeen; daarom worden mijn woorden opgezwolgen.meer informatie
Want de pijlen des Almachtigen zijn in mij, welker vurig venijn mijn geest uitdrinkt; de verschrikkingen Gods rusten zich tegen mij. Rochelt ook de woudezel bij het jonge gras? Loeit de os bij zijn voeder? Wordt ook het onsmakelijke gegeten zonder zout? Is er smaak in het witte des dooiers? Mijn ziel weigert uw woorden aan te roeren; die zijn als mijn laffe spijze. Och, of mijn begeerte kwame, en dat God mijn verwachting gave; En dat het Gode beliefde, dat Hij mij verbrijzelde, Zijn hand losliet, en een einde met mij maakte! Dat zou nog mijn troost zijn, en zou mij verkwikken in den weedom, zo Hij niet spaarde; want ik heb de redenen des Heiligen niet verborgen gehouden. Wat is mijn kracht, dat ik hopen zou? Of welk is mijn einde, dat ik mijn leven verlengen zou? Is mijn kracht stenen kracht? Is mijn vlees staal? Is dan mijn hulp niet in mij, en is de wijsheid uit mij verdreven?

Job 10:1

Mijn ziel is verdrietig over mijn leven; ik zal mijn klacht op mij laten; ik zal spreken in bitterheid mijner ziel.

Job 3:1-26

Daarna opende Job zijn mond, en vervloekte zijn dag. Want Job antwoordde en zeide: De dag verga, waarin ik geboren ben, en de nacht, waarin men zeide: Een knechtje is ontvangen;meer informatie
Diezelve dag zij duisternis; dat God naar hem niet vrage van boven; en dat geen glans over hem schijne; Dat de duisternis en des doods schaduw hem verontreinigen; dat wolken over hem wonen; dat hem verschrikken de zwarte dampen des dags! Diezelve nacht, donkerheid neme hem in; dat hij zich niet verheuge onder de dagen des jaars; dat hij in het getal der maanden niet kome! Ziet, diezelve nacht zij eenzaam; dat geen vrolijk gezang daarin kome; Dat hem vervloeken de vervloekers des dags, die bereid zijn hun rouw te verwekken; Dat de sterren van zijn schemertijd verduisterd worden; hij wachte naar het licht, en het worde niet; en hij zie niet de oogleden des dageraads! Omdat hij niet toegesloten heeft de deuren mijns buiks, noch verborgen de moeite van mijn ogen. Waarom ben ik niet gestorven van de baarmoeder af, en heb den geest gegeven, als ik uit den buik voortkwam? Waarom zijn mij de knieen voorgekomen, en waartoe de borsten, opdat ik zuigen zou? Want nu zou ik nederliggen, en stil zijn; ik zou slapen, dan zou voor mij rust wezen; Met de koningen en raadsheren der aarde, die voor zich woeste plaatsen bebouwden; Of met de vorsten, die goud hadden, die hun huizen met zilver vervulden. Of als een verborgene misdracht, zou ik niet zijn; als de kinderkens, die het licht niet gezien hebben. Daar houden de bozen op van beroering, en daar rusten de vermoeiden van kracht; Daar zijn de gebondenen te zamen in rust; zij horen de stem des drijvers niet. De kleine en de grote is daar; en de knecht vrij van zijn heer. Waarom geeft Hij den ellendigen het licht, en het leven den bitterlijk bedroefden van gemoed? Die verlangen naar den dood, maar hij is er niet; en graven daarnaar meer dan naar verborgene schatten; Die blijde zijn tot opspringens toe, en zich verheugen, als zij het graf vinden; Aan den man, wiens weg verborgen is, en dien God overdekt heeft? Want voor mijn brood komt mijn zuchting; en mijn brullingen worden uitgestort als water. Want ik vreesde een vreze, en zij is mij aangekomen; en wat ik schroomde, is mij overkomen. Ik was niet gerust; en was niet stil, en rustte niet; en de beroering is gekomen.

Job 12:1-6

Maar Job antwoordde en zeide: Trouwens, omdat gijlieden het volk zijt, zo zal de wijsheid met ulieden sterven! Ik heb ook een hart even als gijlieden, ik zwicht niet voor u; en bij wien zijn niet dergelijke dingen?meer informatie
Ik ben het, die zijn vriend een spot is, maar roepende tot God, Die hem verhoort; de rechtvaardige en oprechte is een spot. Hij is een verachte fakkel, naar de mening desgenen, die gerust is; hij is gereed met den voet te struikelen. De tenten der verwoesters hebben rust, en die Gode tergen, hebben verzekerdheden, om hetgene God met Zijn hand toebrengt.

Job 16:6-17

Zo ik spreek, mijn smart wordt niet ingehouden; en houd ik op, wat gaat er van mij weg? Gewisselijk, Hij heeft mij nu vermoeid; Gij hebt mijn ganse vergadering verwoest. Dat Gij mij rimpelachtig gemaakt hebt, is tot een getuige; en mijn magerheid staat tegen mij op, zij getuigt in mijn aangezicht.meer informatie
Zijn toorn verscheurt, en Hij haat mij; Hij knerst over mij met Zijn tanden; mijn wederpartijder scherpt zijn ogen tegen mij. Zij gapen met hun mond tegen mij; zij slaan met smaadheid op mijn kinnebakken; zij vervullen zich te zamen aan mij. God heeft mij den verkeerde overgegeven, en heeft mij afgewend in de handen der goddelozen. Ik had rust, maar Hij heeft mij verbroken, en bij mijn nek gegrepen, en mij verpletterd; en Hij heeft mij Zich tot een doelwit opgericht. Zijn schutters hebben mij omringd; Hij heeft mijn nieren doorspleten, en niet gespaard; Hij heeft mijn gal op de aarde uitgegoten. Hij heeft mij gebroken met breuk op breuk; Hij is tegen mij aangelopen als een geweldige. Ik heb een zak over mijn huid genaaid; ik heb mijn hoorn in het stof gedaan. Mijn aangezicht is gans bemodderd van wenen, en over mijn oogleden is des doods schaduw. Daar toch geen wrevel in mijn handen is, en mijn gebed zuiver is.

Job 30:9-31

Maar nu ben ik hun een snarenspel geworden, en ik ben hun tot een klapwoord. Zij hebben een gruwel aan mij, zij maken zich verre van mij, ja, zij onthouden het speeksel niet van mijn aangezicht. Want Hij heeft mijn zeel losgemaakt, en mij bedrukt; daarom hebben zij den breidel voor mijn aangezicht afgeworpen.meer informatie
Ter rechterhand staat de jeugd op, stoten mijn voeten uit, en banen tegen mij hun verderfelijke wegen. Zij breken mijn pad af, zij bevorderen mijn ellende; zij hebben geen helper van doen. Zij komen aan, als door een wijde breuk; onder de verwoesting rollen zij zich aan. Men is met verschrikkingen tegen mij gekeerd; elk een vervolgt als een wind mijn edele ziel, en mijn heil is als een wolk voorbijgegaan. Daarom stort zich nu mijn ziel in mij uit; de dagen des druks grijpen mij aan. Des nachts doorboort Hij mijn beenderen in mij, en mijn polsaderen rusten niet. Door de veelheid der kracht is mijn kleed veranderd; Hij omgordt mij als de kraag mijns roks. Hij heeft mij in het slijk geworpen, en ik ben gelijk geworden als stof en as. Ik schrei tot U, maar Gij antwoordt mij niet; ik sta, maar Gij acht niet op mij. Gij zijt veranderd in een wrede tegen mij; door de sterkte Uwer hand wederstaat Gij mij hatelijk. Gij heft mij op in den wind; Gij doet mij daarop rijden, en Gij versmelt mij het wezen. Want ik weet, dat Gij mij ter dood brengen zult, en tot het huis der samenkomst aller levenden. Maar Hij zal tot een aardhoop de hand niet uitsteken; is er bij henlieden geschrei in zijn verdrukking? Weende ik niet over hem, die harde dagen had? Was mijn ziel niet beangst over den nooddruftige? Nochtans toen ik het goede verwachtte, zo kwam het kwade; toen ik hoopte naar het licht, zo kwam de donkerheid. Mijn ingewand ziedt, en is niet stil; de dagen der verdrukking zijn mij voorgekomen. Ik ga zwart daarheen, niet van de zon; opstaande schreeuw ik in de gemeente. Ik ben den draken een broeder geworden, en een metgezel der jonge struisen. Mijn huid is zwart geworden over mij, en mijn gebeente is ontstoken van dorrigheid. Hierom is mijn harp tot een rouwklage geworden, en mijn orgel tot een stem der wenenden.

Genesis 27:34

Als Ezau de woorden zijns vaders hoorde, zo schreeuwde hij met een groten en bitteren schreeuw, gans zeer; en hij zeide tot zijn vader: Zegen mij, ook mij, mijn vader!

2 Samuël 15:30

En David ging op door den opgang der olijven, opgaande en wenende, en het hoofd was hem bewonden; en hij zelf ging barrevoets; ook had al het volk, dat met hem was, een iegelijk zijn hoofd bedekt, en zij gingen op, opgaande en wenende.

2 Koningen 20:2-3

Toen keerde hij zijn aangezicht om naar den wand, en hij bad tot den HEERE, zeggende: Och, HEERE, gedenk toch, dat ik voor Uw aangezicht in waarheid en met een volkomen hart gewandeld, en wat goed in Uw ogen is, gedaan heb. En Hizkia weende gans zeer.

Jesaja 38:2-3

Toen keerde Hizkia zijn aangezicht om naar den wand, en hij bad tot den HEERE. En hij zeide: Och HEERE, gedenk toch, dat ik voor Uw aangezicht in waarheid en met een volkomen hart gewandeld, en wat goed in Uw ogen is, gedaan heb. En Hizkia weende gans zeer.

Psalmen 10:1

O HEERE! waarom staat Gij van verre? waarom verbergt Gij U in tijden van benauwdheid?

Psalmen 73:2-3

Maar mij aangaande, mijn voeten waren bijna uitgeweken; mijn treden waren bijkans uitgeschoten. Want ik was nijdig op de dwazen, ziende der goddelozen vrede.

Psalmen 74:1

Een onderwijzing, voor Asaf. O God! waarom verstoot Gij in eeuwigheid? Waarom zou Uw toorn roken tegen de schapen Uwer weide?

Numberi 11:11-15

En Mozes zeide tot de HEERE: Waarom hebt Gij aan Uw knecht kwalijk gedaan, en waarom heb ik geen genade in Uw ogen gevonden, dat Gij den last van dit ganse volk op mij legt? Heb ik dan al dit volk ontvangen? heb ik het gebaard? dat Gij tot mij zoudt zeggen: Draag het in uw schoot, gelijk als een voedstervader den zuigeling draagt, tot dat land, hetwelk Gij hun vaderen gezworen hebt? Van waar zou ik het vlees hebben, om al dit volk te geven? Want zij wenen tegen mij, zeggende: Geef ons vlees, dat wij eten!meer informatie
Ik alleen kan al dit volk niet dragen; want het is mij te zwaar! En indien Gij alzo aan mij doet, dood mij toch slechts, indien ik genade in Uw ogen gevonden heb; en laat mij mijn ongeluk niet aanzien!

Exodus 5:22-23

Toen keerde Mozes weder tot den HEERE, en zeide: Heere! waarom hebt Gij dit volk kwaad gedaan, waarom hebt Gij mij nu gezonden? Want van toen af, dat ik tot Farao ben ingegaan, om in Uw Naam te spreken, heeft hij dit volk kwaad gedaan; en Gij hebt Uw volk geenszins verlost. [ (Exodus 5:24) Toen zeide de HEERE tot Mozes: Nu zult gij zien, wat Ik aan Farao doen zal; want door een machtige hand zal hij hen laten trekken, ja, door een machtige hand zal hij hen uit zijn land drijven. ]

Exodus 17:4

Zo riep Mozes tot den HEERE, zeggende: Wat zal ik dit volk doen? Er feilt niet veel aan, of zij zullen mij stenigen.

1 Koningen 19:4

Maar hij zelf ging henen in de woestijn een dagreis, en kwam, en zat onder een jeneverboom; en bad, dat zijn ziel stierve, en zeide: Het is genoeg; neem nu, HEERE, mijn ziel, want ik ben niet beter dan mijn vaderen.

1 Koningen 19:10

En hij zeide: Ik heb zeer geijverd voor den HEERE, den God der heirscharen; want de kinderen Israels hebben Uw verbond verlaten, Uw altaren afgebroken en Uw profeten met het zwaard gedood; en ik alleen ben overgebleven, en zij zoeken mijn ziel, om die weg te nemen.

Jeremia 15:10

Wee mij, mijn moeder, dat gij mij gebaard hebt, een man van twist, en een man van krakeel den gansen lande! Ik heb hun niet op woeker gegeven, ook hebben zij mij niet op woeker gegeven, nog vloekt mij een ieder van hen.

Jeremia 15:18

Waarom is mijn pijn steeds durende, en mijn plage smartelijk? Zij weigert geheeld te worden; zoudt Gij mij ganselijk zijn als een leugenachtige, als wateren, die niet bestendig zijn?

Jeremia 20:7-10

HEERE! Gij hebt mij overreed, en ik ben overreed geworden; Gij zijt mij te sterk geweest, en hebt overmocht; ik ben den gansen dag tot een belachen, een ieder van hen bespot mij. Want sinds ik spreke, roep ik uit, ik roep geweld en verstoring; omdat mij des HEEREN woord den gansen dag tot smaad en tot schimp is. Dies zeide ik: Ik zal Zijner niet gedenken, en niet meer in Zijn Naam spreken; maar het werd in mijn hart als een brandend vuur, besloten in mijn beenderen; en ik bemoeide mij om te verdragen, maar konde niet.meer informatie
Want ik heb gehoord de naspraak van velen, van Magor-missabib, zeggende: Geef ons te kennen, en wij zullen het te kennen geven; al mijn vredegenoten nemen acht op mijn hinking; zij zeggen: Misschien zal hij overreed worden, dan zullen wij hem overmogen, en onze wraak van hem nemen.

Jeremia 45:3

Gij zegt: Wee nu mij, want de HEERE heeft droefenis tot mijn smart gedaan; ik ben moede van mijn zuchten, en vind geen rust!

Jona 4:1-5

Dit verdroot Jona met groot verdriet, en zijn toorn ontstak. En hij bad tot den HEERE, en zeide: Och HEERE! was dit mijn woord niet, als ik nog in mijn land was? Daarom kwam ik het voor, vluchtende naar Tarsis; want ik wist, dat Gij een genadig en barmhartig God zijt, lankmoedig en groot van goedertierenheid, en berouw hebbende over het kwaad. Nu dan, HEERE! neem toch mijn ziel van mij; want het is mij beter te sterven dan te leven.meer informatie
En de HEERE zeide: Is uw toorn billijk ontstoken? Jona nu ging ter stad uit, en zette zich tegen het oosten der stad; en hij maakte zich aldaar een verdek, en zat daaronder in de schaduw, totdat hij zag, wat van de stad zou worden.

Psalmen 137:1-9

Aan de rivieren van Babel, daar zaten wij, ook weenden wij, als wij gedachten aan Sion. Wij hebben onze harpen gehangen aan de wilgen, die daarin zijn. Als zij, die ons aldaar gevangen hielden, de woorden eens lieds van ons begeerden, en zij, die ons overhoop geworpen hadden, vreugd, zeggende: Zingt ons een van de liederen Sions;meer informatie
Wij zeiden: Hoe zouden wij een lied des HEEREN zingen in een vreemd land? Indien ik u vergeet, o Jeruzalem! zo vergete mijn rechterhand zichzelve! Mijn tong kleve aan mijn gehemelte, zo ik aan u niet gedenke, zo ik Jeruzalem niet verheffe boven het hoogste mijner blijdschap! HEERE! gedenk aan de kinderen van Edom, aan den dag van Jeruzalem; die daar zeiden: Ontbloot ze, ontbloot ze, tot haar fondament toe! O dochter van Babel! die verwoest zult worden, welgelukzalig zal hij zijn, die u uw misdaad vergelden zal, die gij aan ons misdaan hebt. Welgelukzalig zal hij zijn, die uw kinderkens grijpen, en aan de steenrots verpletteren zal.

Klaagliederen 3:1-18

Aleph. Ik ben de man, die ellende gezien heeft door de roede Zijner verbolgenheid. Aleph. Hij heeft mij geleid en gevoerd in de duisternis, en niet in het licht. Aleph. Hij heeft Zich immers tegen mij gewend, Hij heeft Zijn hand den gansen dag veranderd.meer informatie
Beth. Hij heeft mijn vlees en mijn huid oud gemaakt, Hij heeft mijn beenderen gebroken. Beth. Hij heeft tegen mij gebouwd, en Hij heeft mij met galle en moeite omringd. Beth. Hij heeft mij gezet in duistere plaatsen, als degenen, die over lang dood zijn. Gimel. Hij heeft mij toegemuurd, dat ik er niet uit gaan kan; Hij heeft mijn koperen boeien verzwaard. Gimel. Ook wanneer ik roep en schreeuw, sluit Hij de oren voor mijn gebed. Gimel. Hij heeft mij wegen toegemuurd met uitgehouwen stenen, Hij heeft mijn paden verkeerd. Daleth. Hij is mij een loerende beer, een leeuw in verborgen plaatsen. Daleth. Hij heeft mijn wegen afgewend; en Hij heeft mij in stukken gebroken; Hij heeft mij woest gemaakt. Daleth. Hij heeft Zijn boog gespannen, en Hij heeft mij den pijl als ten doel gesteld. He. Hij heeft Zijn pijlen in mijn nieren doen ingaan. He. Ik ben al mijn volk tot belaching geworden, hun snarenspel den gansen dag. He. Hij heeft mij met bitterheden verzadigd, Hij heeft mij met alsem dronken gemaakt. Vau. Hij heeft mijn tanden met zandsteentjes verbrijzeld, Hij heeft mij in de as nedergedrukt. Vau. En Gij hebt mijn ziel verre van den vrede verstoten, ik heb het goede vergeten. Vau. Toen zeide ik: Mijn sterkte is vergaan, en mijn hoop van den HEERE.

Openbaring 18:9-19

En de koningen der aarde, die met haar gehoereerd en weelde gehad hebben, zullen haar bewenen, en rouw over haar bedrijven, wanneer zij den rook haar brands zullen zien; Van verre staande uit vreze van haar pijniging, zeggende: Wee, wee, de grote stad Babylon, de sterke stad, want uw oordeel is in een ure gekomen. En de kooplieden der aarde zullen wenen en rouw maken over haar, omdat niemand hun waren meer koopt;meer informatie
Waren van goud, en van zilver, en van kostelijk gesteente, en van paarlen, en van fijn lijnwaad, en van purper, en van zijde, en van scharlaken; en allerlei welriekend hout, en allerlei ivoren vaten, en allerlei vaten van het kostelijkste hout, en van koper, en van ijzer, en van marmersteen; En kaneel, en reukwerk, en welriekende zalf, en wierook, en wijn, en olie, en meelbloem, en tarwe, en lastbeesten, en schapen; en van paarden, en van koetswagens, en van lichamen, en de zielen der mensen. En de vrucht der begeerlijkheid uwer ziel is van u weggegaan; en al wat lekker en wat heerlijk was, is van u weggegaan; en gij zult hetzelve niet meer vinden. De kooplieden dezer dingen, die rijk geworden waren van haar, zullen van verre staan uit vreze van haar pijniging, wenende en rouw makende; En zeggende: Wee, wee, de grote stad, die bekleed was met fijn lijnwaad, en purper, en scharlaken, en versierd met goud, en met kostelijk gesteente, en met paarlen; want in een ure is zo grote rijkdom verwoest. En alle stuurlieden, en al het volk op de schepen, en bootsgezellen, en allen, die ter zee handelen, stonden van verre; En riepen, ziende den rook van haar brand, en zeggende: Wat stad was deze grote stad gelijk? En zij wierpen stof op hun hoofden, en riepen, wenende en rouw bedrijvende, zeggende: Wee, wee, de grote stad, in dewelke allen, die schepen in de zee hadden, van haar kostelijkheid rijk geworden zijn; want zij is in een ure verwoest geworden.

Job 19:21

Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij, mijn vrienden! want de hand Gods heeft mij aangeraakt.

Markus 9:22

En menigmaal heeft hij hem ook in het vuur en in het water geworpen, om hem te verderven; maar zo Gij iets kunt, wees met innerlijke ontferming over ons bewogen, en help ons.

Lukas 17:13

En zij verhieven hun stem, zeggende: Jezus, Meester! ontferm U onzer!

Psalmen 43:5

Wat buigt gij u neder, o mijn ziel! en wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven; Hij is de menigvuldige Verlossing mijns aangezichts, en mijn God.

Psalmen 73:16-17

Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan; maar het was moeite in mijn ogen; Totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde merkte.

Psalmen 3:1-4

Een psalm van David, als hij vlood voor het aangezicht van zijn zoon Absalom. (1a) O HEERE! hoe zijn mijn tegenpartijders vermenigvuldigd; velen staan tegen mij op. Velen zeggen van mijn ziel: Hij heeft geen heil bij God. Sela. Doch Gij, HEERE! zijt een Schild voor mij, mijn eer, en Die mijn hoofd opheft.meer informatie
Ik riep met mijn stem tot den HEERE, en Hij verhoorde mij van den berg Zijner heiligheid. Sela.

Psalmen 13:1-6

Een psalm van David, voor den opperzangmeester. Hoe lang, HEERE, zult Gij mij steeds vergeten? Hoe lang zult Gij Uw aangezicht voor mij verbergen? Hoe lang zal ik raadslagen voornemen in mijn ziel, droefenis in mijn hart bij dag? Hoe lang zal mijn vijand over mij verhoogd zijn?meer informatie
Aanschouw, verhoor mij, HEERE, mijn God; verlicht mijn ogen, opdat ik in de dood niet ontslape; Opdat niet mijn vijand zegge: Ik heb hem overmocht; mijn tegenpartijders zich verheugen, wanneer ik zou wankelen. Maar ik vertrouw op Uw goedertierenheid; mijn hart zal zich verheugen in Uw heil; ik zal den HEERE zingen, omdat Hij aan mij welgedaan heeft.

Psalmen 37:1-7

Een psalm van David. Aleph. Ontsteek u niet over de boosdoeners; benijd hen niet, die onrecht doen. Want als gras zullen zij haast worden afgesneden, en als de groene grasscheutjes zullen zij afvallen. Beth. Vertrouw op den HEERE, en doe het goede; bewoon de aarde, en voed u met getrouwigheid.meer informatie
En verlustig u in den HEERE, zo zal Hij u geven de begeerten uws harten. Gimel. Wentel uw weg op den HEERE, en vertrouw op Hem; Hij zal het maken; En zal uw gerechtigheid doen voortkomen als het licht, en uw recht als den middag. Daleth. Zwijg den HEERE, en verbeid Hem; ontsteek u niet over dengene, wiens weg voorspoedig is; over een man, die listige aanslagen uitvoert.

Psalmen 73:23-28

Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat; Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde!meer informatie
Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid. Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen.

Psalmen 106:7

Onze vaders in Egypte hebben niet gelet op Uw wonderen; zij zijn der menigte Uwer goedertierenheid niet gedachtig geweest; maar zij waren wederspannig aan de zee, bij de Schelfzee.

Klaagliederen 3:19-26

Zain. Gedenk aan mijn ellende en aan mijn ballingschap, aan den alsem en galle. Zain. Mijn ziel gedenkt er wel terdege aan, en zij bukt zich neder in mij. Zain. Dit zal ik mij ter harte nemen, daarom zal ik hopen;meer informatie
Cheth. Het zijn de goedertierenheden des HEEREN, dat wij niet vernield zijn, dat Zijn barmhartigheden geen einde hebben; Cheth. Zij zijn allen morgen nieuw, Uw trouw is groot. Cheth. De HEERE is mijn Deel, zegt mijn ziel, daarom zal ik op Hem hopen. Teth. De HEERE is goed dengenen, die Hem verwachten, der ziele, die Hem zoekt. Teth. Het is goed, dat men hope, en stille zij op het heil des HEEREN.

2 Corinthiër 1:5

Want gelijk het lijden van Christus overvloedig is in ons, alzo is ook door Christus onze vertroosting overvloedig.

2 Corinthiër 6:3-10

Wij geven geen aanstoot in enig ding, opdat de bediening niet gelasterd worde. Maar wij, als dienaars van God, maken onszelven in alles aangenaam, in vele verdraagzaamheid, in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden, In slagen, in gevangenissen, in beroerten, in arbeid, in waken, in vasten,meer informatie
In reinheid, in kennis, in lankmoedigheid, in goedertierenheid, in den Heiligen Geest, in ongeveinsde liefde, In het woord der waarheid, in de kracht van God, door de wapenen der gerechtigheid aan de rechter en aan de linker zijde; Door eer en oneer, door kwaad gerucht en goed gerucht; als verleiders, en nochtans waarachtigen; Als onbekenden, en nochtans bekend; als stervenden, en ziet, wij leven; als getuchtigd, en niet gedood; Als droevig zijnde, doch altijd blijde; als arm, doch velen rijk makende; als niets hebbende, en nochtans alles bezittende.

Jakobus 1:2-3

Acht het voor grote vreugde, mijn broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt; Wetende, dat de beproeving uws geloofs lijdzaamheid werkt.

Never miss a post

Public domain