'Doet' in de Bijbel

Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft;

Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet;

Maar die tegen Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan; allen, die Mij haten, hebben den dood lief.

Het pad tot het leven is desgenen die de tucht bewaart; maar die de bestraffing verlaat, doet dwalen.

Goed doet geen nut ten dage der verbolgenheid; maar de gerechtigheid redt van den dood.

Een goedertieren mens doet zijn ziel wel; maar die wreed is, beroert zijn vlees.

De goddeloze doet een vals werk; maar voor degene, die gerechtigheid zaait, is trouwe loon.

De rechtvaardige is voortreffelijker dan zijn naaste; maar de weg der goddelozen doet hen dwalen.

De rechtvaardige haat leugentaal; maar de goddeloze maakt zich stinkende, en doet zich schaamte aan.

Een zacht antwoord keert de grimmigheid af; maar een smartend woord doet den toorn oprijzen.

Het lot doet de geschillen ophouden, en maakt scheiding tussen machtigen.

Luiheid doet in diepen slaap vallen; en een bedriegelijke ziel zal hongeren.

Want een zuiper en vraat zal arm worden; en de sluimering doet verscheurde klederen dragen.

Vaar niet haastelijk voort om te twisten, opdat gij misschien in het laatste daarvan niet wat doet, als uw naaste u zou mogen beschaamd hebben.

Die de oprechten doet dwalen op een kwaden weg, zal zelf in zijn gracht vallen; maar de vromen zullen het goede beerven.

Een koning, die de armen in trouw recht doet, diens troon zal in eeuwigheid bevestigd worden.

Gimel. Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen haars levens.

He. Zij is als de schepen eens koopmans; zij doet haar brood van verre komen.

Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid.