'Mij' in de Bijbel
Want mij is van u bekend gemaakt, mijn broeders, door die van het huisgezin van Chloe zijn, dat er twisten onder u zijn.
Want Christus heeft mij niet gezonden, om te dopen, maar om het Evangelie te verkondigen; niet met wijsheid van woorden, opdat het kruis van Christus niet verijdeld worde.
Naar de genade Gods, die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester het fondament gelegd; en een ander bouwt daarop. Maar een iegelijk zie toe, hoe hij daarop bouwe.
Doch mij is voor het minste, dat ik van ulieden geoordeeld worde, of van een menselijk oordeel; ja, ik oordeel ook mijzelven niet.
Want ik ben mijzelven van geen ding bewust; doch ik ben daardoor niet gerechtvaardigd; maar Die mij oordeelt, is de Heere.
Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen zijn niet oorbaar; alle dingen zijn mij geoorloofd, maar ik zal onder de macht van geen mij laten brengen.
Aangaande nu de dingen, waarvan gij mij geschreven hebt: het is een mens goed geen vrouw aan te raken.
Mijn verantwoording aan degenen, die onderzoek over mij doen, is deze.
Maar ik heb geen van deze dingen gebruikt. En ik heb dit niet geschreven, opdat het alzo aan mij geschieden zou; want het ware mij beter te sterven, dan dat iemand dezen mijn roem zou ijdel maken.
Want indien ik het Evangelie verkondige, het is mij geen roem; want de nood is mij opgelegd. En wee mij, indien ik het Evangelie niet verkondig!
Want indien ik dat gewillig doe, zo heb ik loon, maar indien onwillig, de uitdeling is mij evenwel toebetrouwd.
Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen zijn niet oorbaar; alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen stichten niet.
En al ware het, dat ik al mijn goederen tot onderhoud der armen uitdeelde, en al ware het, dat ik mijn lichaam overgaf, opdat ik verbrand zou worden, en had de liefde niet, zo zou het mij geen nuttigheid geven.
Indien ik dan de kracht der stem niet weet, zo zal ik hem, die spreekt, barbaars zijn; en hij, die spreekt, zal bij mij barbaars zijn.
In de wet is geschreven: Ik zal door lieden van andere talen, en door andere lippen tot dit volk spreken, en ook alzo zullen zij Mij niet horen, zegt de Heere.
En ten laatste van allen is Hij ook van mij, als van een ontijdig geborene, gezien.
Doch door de genade Gods ben ik, dat ik ben; en Zijn genade, die aan mij bewezen is, is niet ijdel geweest, maar ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen; doch niet ik, maar de genade Gods, Die met mij is.
Zo ik, naar den mens, tegen de beesten gevochten heb te Efeze, wat nuttigheid is het mij, indien de doden niet opgewekt worden? Laat ons eten en drinken, want morgen sterven wij.
En indien het der moeite waardig mocht zijn, dat ik ook zelf reizen zou, zo zullen zij met mij reizen.
En ik zal mogelijk bij u blijven, of ook overwinteren, opdat gij mij moogt geleiden, waar ik zal henenreizen.
Want mij is een grote en krachtige deur geopend, en er zijn vele tegenstanders.
Dat hem dan niemand verachte; maar geleidt hem in vrede, opdat hij tot mij kome; want ik verwacht hem met de broederen.
En ik verblijde mij over de aankomst van Stefanas, en Fortunatus, en Achaikus, want dezen hebben vervuld hetgeen mij aan u ontbrak;
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (206)
- Exodus (83)
- Leviticus (17)
- Numberi (56)
- Deuteronomium (64)
- Jozua (18)
- Richteren (68)
- Ruth (18)
- 1 Samuël (124)
- 2 Samuël (101)
- 1 Koningen (89)
- 2 Koningen (54)
- 1 Kronieken (28)
- 2 Kronieken (36)
- Ezra (14)
- Nehemia (30)
- Esther (7)
- Job (179)
- Psalmen (471)
- Spreuken (22)
- Prediker (18)
- Hooglied (26)
- Jesaja (139)
- Jeremia (193)
- Klaagliederen (27)
- Ezechiël (188)
- Daniël (45)
- Hosea (34)
- Joël (2)
- Amos (17)
- Obadja (1)
- Jona (8)
- Micha (9)
- Habakuk (6)
- Zefanja (4)
- Haggaï (38)
- Zacharia (49)
- Maleachi (11)