1 Koningen 12:25

Jerobeam nu bouwde Sichem op het gebergte van Efraim, en woonde daarin, en toog van daar uit, en bouwde Penuel.

Richteren 8:17

En de toren van Pnuel wierp hij af, en doodde de lieden der stad.

Richteren 8:8

En hij toog van daar op naar Pnuel, en sprak tot hen desgelijks. En de lieden van Pnuel antwoordden hem, gelijk als de lieden van Sukkoth geantwoord hadden.

Genesis 32:30-31

En Jakob noemde den naam dier plaats Pniel: Want, zeide hij, ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn ziel is gered geweest.

Richteren 9:45-49

Voorts streed Abimelech tegen de stad dienzelven gansen dag, en nam de stad in, en doodde het volk, dat daarin was; en hij brak de stad af, en bezaaide haar met zout.

Richteren 9:1

Abimelech nu, de zoon van Jerubbaal, ging henen naar Sichem, tot de broeder zijner moeder; en hij sprak tot hen, en tot het ganse geslacht van het huis van den vader zijner moeder, zeggende:

1 Koningen 9:15

Dit is nu de oorzaak van het uitschot, dat de koning Salomo deed opkomen, om het huis des HEEREN te bouwen, en zijn huis, en Millo, en den muur van Jeruzalem, mitsgaders Hazor, en Megiddo, en Gezer.

1 Koningen 9:17-18

Alzo bouwde Salomo Gezer, en het lage Beth-horon.

1 Koningen 12:1

En Rehabeam toog naar Sichem, want het ganse Israel was te Sichem gekomen, om hem koning te maken.

1 Koningen 15:17

Want Baesa, de koning van Israel, toog op tegen Juda, en bouwde Rama; opdat hij niemand toeliet uit te gaan en in te komen tot Asa, den koning van Juda.

1 Koningen 16:24

En hij kocht den berg Samaria van Semer, voor twee talenten zilvers, en bebouwde den berg; en noemde den naam der stad, die hij bouwde, naar den naam van Semer, den heer des bergs, Samaria.

2 Kronieken 11:5-12

Rehabeam nu woonde te Jeruzalem; en hij bouwde steden tot vastigheden in Juda.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain