1 Koningen 12:6

En de koning Rehabeam hield raad met de oudsten, die gestaan hadden voor het aangezicht van zijn vader Salomo, als hij leefde, zeggende: Hoe raadt gijlieden, dat men dit volk antwoorden zal?

Job 12:12

In de stokouden is de wijsheid, en in de langheid der dagen het verstand.

Job 32:7

Ik zeide: Laat de dagen spreken, en de veelheid der jaren wijsheid te kennen geven.

2 Samuël 16:20

Toen zeide Absalom tot Achitofel: Geeft onder ulieden raad, wat zullen wij doen?

2 Samuël 17:5

Doch Absalom zeide: Roep toch ook Husai, den Archiet, en laat ons horen, wat hij ook zegt.

1 Koningen 4:2

En deze waren de vorsten, die hij had: Azaria, de zoon van Zadok, was opperambtman.

Spreuken 27:10

Verlaat uw vriend, noch den vriend uws vaders niet; en ga ten huize uws broeders niet op den dag van uw tegenspoed. Beter is een gebuur die nabij is, dan een broeder, die verre is.

Jeremia 42:2-5

En zij zeiden tot den profeet Jeremia: Laat toch onze smeking voor uw aangezicht nedervallen, en bid voor ons tot den HEERE, uw God, voor dit ganse overblijfsel; want wij zijn weinigen van velen overgelaten, gelijk als uw ogen ons zien;

Jeremia 43:2

Zo sprak Azaria, de zoon van Hosaja, en Johanan, de zoon van Kareah, en al de trotse mannen, zeggende tot Jeremia: Gij spreekt leugen; de HEERE, onze God, heeft u niet gezonden, om te zeggen: Gijlieden zult niet gaan in Egypte, om aldaar als vreemdelingen te verkeren.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain