1 Koningen 21:10

En zet tegenover hem twee mannen, zonen Belials, die tegen hem getuigen, zeggende: Gij hebt God en den koning gezegend; en voert hem uit, en stenigt hem, dat hij sterve.

Exodus 22:28

De goden zult gij niet vloeken, en de oversten in uw volk zult gij niet lasteren.

Handelingen 6:11

Toen maakten zij mannen uit, die zeiden: Wij hebben hem horen spreken lasterlijke woorden tegen Mozes en God.

Leviticus 24:15-16

En tot de kinderen Israels zult gij spreken, zeggende: Een ieder, als hij zijn God gevloekt zal hebben, zo zal hij zijn zonde dragen.

Deuteronomium 13:13

Er zijn mannen, Belials-kinderen, uit het midden van u uitgegaan, en hebben de inwoners hunner stad aangedreven, zeggende: Laat ons gaan, en dienen andere goden, die gij niet gekend hebt;

Deuteronomium 19:15

Een enig getuige zal tegen niemand opstaan over enige ongerechtigheid of over enige zonde, van alle zonde, die hij zou mogen zondigen; op den mond van twee getuigen, of op den mond van drie getuigen zal de zaak bestaan.

Richteren 19:22

Toen zij nu hun hart vrolijk maakten, ziet, zo omringden de mannen van die stad (mannen, die Belials kinderen waren) het huis, kloppende op de deur; en zij spraken tot den ouden man, den heer des huizes, zeggende: Breng den man, die in uw huis gekomen is, uit, opdat wij hem bekennen.

Mattheüs 26:59-66

En de overpriesters, en de ouderlingen, en de gehele grote raad zochten valse getuigenis tegen Jezus, opdat zij Hem doden mochten; en vonden niet.

Johannes 10:33

De Joden antwoordden Hem, zeggende: Wij stenigen U niet over enig goed werk, maar over gods lastering, en omdat Gij, een Mens zijnde, Uzelven God maakt.

Handelingen 6:13

En stelden valse getuigen, die zeiden: Deze mens houdt niet op lasterlijke woorden te spreken tegen deze heilige plaats en de wet.

Treasury of Scripture Knowledge did not add